ECLI:NL:RBDHA:2024:1412
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening uitstel van vertrek in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in Nederland verblijft, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de ambtshalve beoordeling om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 werd afgewezen. Verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij tijdens de behandeling van het bezwaar recht houdt op opvangvoorzieningen.
De staatssecretaris heeft zich niet verzet tegen het verzoek van verzoeker en heeft aangegeven dat hij akkoord gaat met toewijzing van het verzoek en veroordeling in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft op verzoek van beide partijen buiten zitting uitspraak gedaan, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker eerder een verzoek had ingediend om vrijstelling van griffierecht, wat voorlopig was toegewezen. Gezien de financiële situatie van verzoeker, werd dit verzoek definitief toegewezen, waardoor er geen griffierecht geheven zou worden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van verzoeker als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 875. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de uitzetting van verzoeker uit Nederland achterwege blijft en dat hij zijn opvangvoorzieningen behoudt tot vier weken na de beslissing op zijn bezwaarschrift.