ECLI:NL:RBDHA:2024:14110

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
NL24.32871
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot bewaring van een staatloze asielzoeker en de beoordeling van de noodzaak van detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een staatloze asielzoeker. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. G.M.H. Vriesde, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 15 augustus 2024 is genomen. In dit besluit werd aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet. Eiser stelt staatloos te zijn en heeft een asielaanvraag ingediend, maar verweerder heeft de bewaring noodzakelijk geacht voor de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit.

Tijdens de zitting op 28 augustus 2024 in Breda heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij betwistte dat de zware gronden voor bewaring van toepassing zijn. De rechtbank heeft overwogen dat de gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn, omdat eiser niet beschikte over een geldig paspoort of visum en zich niet heeft gemeld bij de autoriteiten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van eiser en dat er geen aanleiding was om een lichter middel toe te passen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij de toepassing van detentie in het vreemdelingenrecht, vooral in gevallen van staatloosheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat de gronden voor bewaring voldoende waren onderbouwd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze beslissing mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32871

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. G.M.H. Vriesde),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt staatloos te zijn en te zijn geboren op [datum] 2000.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Ter zitting heeft verweerder de zware grond 3i laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag ligt.
4. Eiser betwist alle zware gronden. Ten aanzien van de zware grond 3 a stelt eiser dat hij als vluchteling is ingereisd en een asielaanvraag in Nederland heeft gedaan. Hij heeft altijd verklaard uit Koeweit te komen en staatloos te zijn, waardoor niet van hem kan worden verwacht dat hij beschikt over een geldig reisdocument. Ten aanzien van de zware gronden 3b en 3c stelt eiser dat aan hem geen meldplicht is opgelegd waardoor hij zich niet aan het toezicht heeft onttrokken. Daarnaast was hij niet op de hoogte van zijn vertrekplicht. Ten aanzien van de zware grond 3d voert eiser aan dat hij altijd heeft verklaard dat hij staatloos is. Niet is gebleken dat eiser op enig moment verkeerde gegevens heeft doorgegeven. Ten onrechte wordt dan ook aan eiser tegengeworpen dat hij niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit.
5. Wat eiser aanvoert, doet niet af aan de feitelijke juistheid van de zware gronden 3a en 3b. Verweerder mag bij het tegenwerpen van de zware gronden 3a en 3b volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze gronden zich feitelijk voordoen. [3] De zware grond 3a is juist, omdat eiser niet beschikte over een geldig paspoort of visum om Nederland in te reizen. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat hij staatloos is. De zware grond 3b is juist, omdat eiser zich niet heeft gemeld bij de korpschef terwijl hij wel illegaal in Nederland verbleef. Nu deze gronden zich feitelijk hebben voortgedaan, konden deze gronden aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn ook de overige gronden feitelijk juist en voldoende toegelicht. De zware en lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, mede gelet op zijn medische situatie. Daarnaast is eiser staatloos waardoor verweerder een individuele belangenafweging had moeten maken.
7. Gelet op de niet betwiste gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat er een significant risico op onttrekking aan het toezicht is. Daarnaast blijkt uit de maatregel van bewaring dat verweerder de medische situatie van eiser heeft betrokken bij zijn afweging om al dan niet een lichter middel toe te passen. Verweerder heeft in dat verband overwogen dat ook voor mensen met gezondheids- klachten medische zorg beschikbaar is in het detentiecentrum. Ook heeft verweerder overwogen dat er op het moment van het opleggen van de maatregel geen concrete aanleiding was om te oordelen dat eiser detentieongeschikt was. Daarnaast heeft eiser niet met documenten aangetoond dat hij staatloos is. Verweerder heeft dan ook in voldoende mate een individuele belangenafweging gemaakt. Verweerder hoefde daarom niet te volstaan met de toepassing van een lichter middel. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets [4]
8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 3 september 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.