In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan de eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel van bewaring, opgelegd op 25 augustus 2024, was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op dezelfde dag als de oplegging van maatregel 2, er eerder een maatregel (maatregel 1) was opgelegd, die niet was opgeheven. De rechtbank oordeelde dat het voor een vreemdeling duidelijk moet zijn op welke grondslag hij in bewaring wordt gesteld. Het feit dat er op hetzelfde moment twee maatregelen met verschillende grondslagen aan eiser zijn opgelegd, maakt de grondslag van maatregel 2 onduidelijk. Hierdoor heeft de rechtbank geconcludeerd dat maatregel 2 onrechtmatig is en dat het beroep gegrond is.
De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat eiser al volledig was gecompenseerd voor de onrechtmatige detentie op grond van maatregel 1. Daarnaast heeft de rechtbank de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,00. De uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, en mr. P. Bruins, griffier, en is bekendgemaakt op rechtspraak.nl op 4 september 2024.