ECLI:NL:RBDHA:2024:14069

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
09-039843-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met letsel en verlaten plaats ongeval

Op 30 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 8 oktober 2022 in Moerkapelle. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag en het verlaten van de plaats van het ongeval, waarbij een voetganger, [naam], zwaar lichamelijk letsel opliep. Tijdens de zitting op 16 augustus 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, die een veroordeling voorstelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onvoldoende aandacht had voor het verkeer, maar oordeelde dat er geen sprake was van roekeloosheid in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Echter, de rechtbank achtte de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 wel bewezen, evenals het verlaten van de plaats van het ongeval. De rechtbank legde een geldboete van €750 en een taakstraf van 100 uren op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. De uitspraak benadrukt de ernst van verkeersveiligheid en de verantwoordelijkheden van bestuurders in het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/039843-23
Datum uitspraak: 30 augustus 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] AG [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 16 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.F.R. de Vrught en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 8 oktober 2022 te Moerkapelle, gemeente Zuidplas als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Bredeweg ter hoogte van perceel [perceel nummer] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- onvoldoende aandacht te hebben voor het verkeer, en/of
- deels op de fiets-suggestiestrook te rijden, en/of
- niet uit te wijken voor een voetganger die op die fiets-suggestiestrook loopt,
waardoor een ander (genaamd [naam] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken voet en/of scheurwond op het hoofd, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 oktober 2022 te Moerkapelle, gemeente Zuidplas als
bestuurder van een voertuig (personenauto Honda Civic), daarmee rijdende op de
weg, Bredeweg ter hoogte van perceel [perceel nummer] ,
- onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer, en/of
- deels op de fiets-suggestiestrook heeft gereden, en/of
- niet uit heeft geweken voor een voetganger die op die fiets-suggestiestrook liep,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
dat hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Moerkapelle op/aan de Bredeweg ter hoogte van perceel [perceel nummer] , op of omstreeks 8 oktober 2022 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [naam] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de officier van justitie met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022301953, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 58) en aanvullende processen-verbaal van bevindingen met de nummers PL1500-2022377414-2 en PL1500-2022301953-25.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 16 augustus 2024;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, uitkijken van de camerabeelden, opgemaakt op 17 november 2022 (p. 28);
3. Het proces-verbaal van verhoor van het slachtoffer, opgemaakt op 19 oktober 2022 (p. 4 en 5).
3.2.
Bewijsoverwegingen
Het ongeval
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 8 oktober 2022 reed de verdachte als bestuurder van een personenauto van het merk en type Honda Civic op de Bredeweg in Moerkapelle [naam] (hierna: [naam] ), die daar als voetganger op de fietssuggestiestrook liep, van achteren aan. Ten gevolge van dit verkeersongeval heeft [naam] een gecompliceerde breuk in zijn rechtervoet en een hoofdwond opgelopen.
Direct na het ongeval is de verdachte gestopt en uitgestapt, is bij [naam] gaan kijken - die op de grond lag - en is vervolgens in zijn auto gestapt en weggereden. De politie heeft nadien de Honda Civic in een loods in Moerkapelle aangetroffen. Nadat de verdachte is verzocht om op het bureau te verschijnen, heeft de verdachte zich op het bureau gemeld.
Is er sprake van schuld in de zin van artikel 6 Wvw 1994?
Schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijke onvoorzichtigheid tot roekeloosheid als de zwaarste vorm van schuld. Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wvw 1994, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid dan wel onoplettendheid van de verdachte. Uit vaste rechtspraak volgt dat het bij de beoordeling van de vraag of sprake is van schuld gaat om het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank is, net als gevorderd door de officier van justitie, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich roekeloos dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen. Uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte gedurende een kort moment onvoldoende aandacht voor de verkeerssituatie heeft gehad, met zijn voertuig richting de fiets-suggestiestrook is gegaan en daar [naam] heeft aangereden. De verdachte is daarmee tekortgeschoten in de op hem rustende zorgplicht om in het verkeer altijd oplettend te zijn. Het hiervoor genoemde is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat bij de verdachte sprake is geweest van roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam gedrag in de zin van artikel 6 Wvw 1994. Van andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan de verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 Wvw 1994 kan worden gemaakt is niet gebleken. De rechtbank acht daarom het onder 1 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Artikel 5 Wvw 1994
Aangezien uit het vorenstaande volgt dat verdachte wel een verwijt kan worden gemaakt, acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 Wvw 1994 wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft onvoldoende aandacht gehad voor de verkeerssituatie, waardoor hij gevaar heeft veroorzaakt voor weggebruikers die zich op de fietssuggestiestrook bevonden. Dit gevaar heeft zich vervolgens daadwerkelijk verwezenlijkt in een verkeersongeval, waarbij [naam] letsel heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte gevaar op de weg veroorzaakt in de zin van artikel 5 Wvw 1994. De rechtbank acht het onder 1 subsidiair tenlastegelegde bewezen.
Verlaten plaats ongeval
Vervolgens volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte, terwijl hij wist dat hij een aanrijding had veroorzaakt en een ander daarbij zwaargewond was geraakt, de plaats van het ongeval heeft verlaten, waardoor ook het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1,
subsidiair
hij op 8 oktober 2022 te Moerkapelle, gemeente Zuidplas, als bestuurder van een voertuig (personenauto Honda Civic), daarmee rijdende op de weg, Bredeweg,
- onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer, en
- deels op de fiets-suggestiestrook heeft gereden, en
- niet uit heeft geweken voor een voetganger die op die fiets-suggestiestrook liep,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt;
2
dat hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was
geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Moerkapelle op de Bredeweg, op 8 oktober 2022 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist
dateen ander, te weten [naam] , letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een geldboete van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar en een ontzegging van de bevoegd tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 9 maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft verzocht om geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, omdat hij, op het moment dat hij weer gaat werken, zijn rijbewijs nodig heeft. Ook heeft hij kenbaar gemaakt bereid te zijn om een taakstraf uit te voeren en/of een geldboete te betalen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt. Door kennelijk onvoldoende zijn aandacht bij het verkeer te houden heeft hij een aanrijding veroorzaakt, waardoor [naam] letsel heeft opgelopen. De verdachte is na de aanrijding, terwijl hij wist dat het slachtoffer gewond was, weggereden, zonder zich om het lot van het slachtoffer te bekommeren, te hulp te schieten en zonder zijn gegevens achter te laten. Het handelen van de verdachte daarna springt ook in het oog. Hij heeft zijn auto bij een garage geparkeerd, de kapotte ruit verwijderd en de auto schoongemaakt. Daarmee wekt de verdachte tenminste de schijn dat hij zijn verantwoordelijkheid niet heeft willen nemen en geprobeerd heeft om ermee weg te komen. De rechtbank vindt dit gedrag zeer kwalijk. Verder rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij na het ongeval (inmiddels bijna twee jaar geleden) op geen enkel moment geprobeerd heeft contact op te nemen met het slachtoffer.
Het strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 16 juli 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren eerder is veroordeeld voor feiten die strafbaar zijn gesteld in de Wegenverkeerswet 1994.
De op te leggen straf
De rechtbank komt ten aanzien van het veroorzaken van gevaar op de weg tot de conclusie dat een geldboete van € 750,00 een passende sanctie is, waarbij rekening is gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte.
Voor het verlaten van de plaats van het ongeval ziet de rechtbank aanleiding een taakstraf op te leggen. Gezien de aard en de ernst van dit bewezenverklaarde feit en de eerdere veroordelingen op het gebied van de Wegenverkeerswet 1994 acht de rechtbank daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op zijn plaats. Weliswaar heeft de verdachte ter terechtzitting verzocht zijn rijbewijs te behouden, maar gelet op de ernst van het feit en vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid, is de rechtbank van oordeel dat het persoonlijk belang van de verdachte onvoldoende gewicht in de schaal legt. De rechtbank acht een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen dan ook passend en geboden. De rechtbank ziet, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, geen aanleiding om daarnaast ook nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d, 23, 24c en 62 van het Wetboek van Strafrecht;
- 5, 7, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven bewezen onder 3.3. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
feit 1, subsidiair:overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 2:overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit tot:
een geldboete van
€ 750,00 (ZEVENHONDERDVIJFTIG EURO);
beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast
van 15 (VIJFTIEN) DAGEN;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit tot:
een taakstraf voor de tijd van
100 (HONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
50 (VIJFTIG) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit tot:
een
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
6 (ZES) MAANDEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M.A. de Koning, voorzitter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
mr. A.P. de Klerk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.W.I. Ostendorf en mr. M.N.D. Snel, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 augustus 2024.