ECLI:NL:RBDHA:2024:14065

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
NL24.29140
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turkse eiser wegens ongeloofwaardige identiteit en gebrek aan reëel risico op vervolging bij terugkeer naar Turkije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Turkse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren op 1 [geboortedatum], heeft op 8 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 15 juli 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft op 8 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde, mr. B.A. Palm, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. B.W. Zagers.

De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag terecht heeft afgewezen. De eiser heeft zijn identiteit niet kunnen onderbouwen met originele identificerende documenten en zijn verklaringen over vervolging in Turkije zijn ongeloofwaardig geacht. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de communicatieproblemen van de eiser tijdens de hoorzittingen. De rechtbank stelt vast dat de minister de geloofwaardigheid van de nationaliteit en herkomst van de eiser heeft erkend, maar niet zijn identiteit. De rechtbank concludeert dat er geen reëel risico op ernstige schade bestaat bij terugkeer naar Turkije, en dat de eiser niet tot de risicogroep behoort zoals bedoeld in het landenbeleid voor Turkije.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29140

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 1 [geboortedatum] . Hij heeft op 8 juni 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 15 juli 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij is aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met eisers verzoek om een voorlopige voorziening [2] , op 8 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij, aan de hand van de beroepsgronden van eiser, tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij van 2017 tot 2019/2020 berichten van de HDP [3] en vernederende berichten over de staat Turkije heeft gedeeld op sociale media (Facebook). Hij is daarvoor in de periode 2017 een aantal keren verhoord door de politie, maar van die verhoren geen proces-verbaal gekregen. Eiser heeft in augustus of september 2021 deelgenomen aan een protest tegen de bouw van een politiebureau in zijn dorp en met stenen naar de politie gegooid en militairen beledigd. Nadat eiser door militairen is opgepakt, heeft hij drie dagen vastgezeten en is hij geslagen. Eind januari/begin februari 2022 is eiser naar [land] gegaan. Daar hoorde hij van zijn familie dat de politie naar hem op zoek was. Vervolgens is eiser naar Europa gevlucht. Tijdens zijn vlucht hoorde eiser van familie dat er een arrestatiebevel tegen hem was uitgevaardigd. Bij een aanhouding in het verkeer zijn tegen eiser processen-verbaal opgemaakt om naar militaire dienst te gaan. Hij heeft in 2020/2021 de militaire dienstplicht ontdoken. Bij terugkeer naar Turkije vreest eiser voor de Turkse staat, dat hij alsnog in dienst moet en naar de gevangenis moet.
Het bestreden besluit
4. Met het bestreden besluit (en het daarin ingelaste voornemen van 28 mei 2024) heeft de minister de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. [4] Bij de beoordeling van het asielrelaas van eiser heeft de minister de volgende elementen aangemerkt als relevant:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Vervolging in Turkije vanwege posts op social media en deelname betoging;
3. Het ontduiken van de militaire dienstplicht.
4.1.
De minister heeft de nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht, maar niet zijn identiteit. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen originele identificerende documenten heeft overgelegd en wisselend heeft verklaard over zijn identificerende documenten. Eisers verklaringen over de vervolging in Turkije vanwege het plaatsen van posts op social media en zijn deelname aan een betoging en het ontduiken van de dienstplicht heeft de minister ongeloofwaardig geacht. De geloofwaardigheid van eisers nationaliteit en herkomst zijn onvoldoende zwaarwegend om aan te nemen dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij bij terugkeer naar Turkije een reëel risico loopt op ernstige schade. [5]
Het standpunt van eiser
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Op wat eiser hiertoe in de gronden van beroep heeft aangevoerd zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
Communicatiebeperkingen
6. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat tijdens de gehoren rekening is gehouden met de communicatieproblemen van eiser. Hierbij heeft de minister erop gewezen dat eiser meerdere keren is gehoord om zijn verhaal te kunnen doen en dat in de correcties en aanvullingen niet is aangegeven dat hij verkeerd begrepen is. In het MediFirst-advies [6] is aangegeven dat bij het horen rekening moet worden gehouden met de gehoorproblemen die eiser aan beide oren heeft. De rechtbank stelt vast dat uit het verslag van het aanvullend gehoor [7] blijkt dat met de gehoorproblemen van eiser voldoende rekening is gehouden. Zo zijn pauzes ingelast, korte en gerichte vragen aan eiser gesteld en zijn vragen zo nodig herhaald, verduidelijkt of anders geformuleerd. Uit het MediFirst-advies blijkt niet, zoals de minister terecht stelt, dat eiser door zijn beperkingen niet in staat zou zijn om coherent en consistent te verklaren. Dat eiser stelt dat onvoldoende rekening gehouden is met zijn communicatiebeperkingen, heeft de minister, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet hoeven volgen. Eisers stelling dat het onderbreken van het aanvullend gehoor bij hem voor verwarring heeft gezorgd, slaagt niet. Hij heeft dit niet concreet onderbouwd.
De identiteit van eiser
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister de identiteit van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. De minister heeft daarbij mogen stellen dat eiser zijn identiteit niet met identificerende documenten heeft aangetoond en wisselend heeft verklaard over hoe, wanneer en waar hij zijn identiteitskaart is kwijtgeraakt. Dat eiser stelt dat hij zijn identiteitskaart aan zijn neef heeft gegeven en dat zijn neef de identiteitskaart vervolgens heeft verloren, heeft de minister niet hoeven volgen. Eiser heeft dit niet met een verklaring van zijn neef onderbouwd. Ook heeft eiser geen verklaring van zijn moeder overgelegd waaruit blijkt dat zij met een volmacht van eiser geen nieuwe identiteitskaart kon aanvragen. Daar komt bij dat niet is gebleken dat eiser op enig moment pogingen heeft ondernomen om aan een verklaring van zijn neef en zijn moeder te komen. Daarmee heeft eiser, anders dan hij op zitting stelt, niet aan zijn inspanningsverplichting voldaan. De door eiser wel overgelegde documenten (een kopie van zijn identiteitskaart, een arrestatiebevel en een opleidingscertificaat) kunnen, zoals de minister terecht heeft overwogen, niet worden aangemerkt als een begin van bewijs.
Vervolging in Turkije vanwege posts op social media en deelname betoging
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen, over zijn vervolging in Turkije vanwege het plaatsen van berichten over de HDP en het delen van vernederende berichten over de Turkse staat op social media (Facebook), ongeloofwaardig zijn. Daarbij heeft de minister mogen betrekken dat eiser zijn problemen vanwege de HDP niet in het schriftelijk gehoor naar voren heeft gebracht. De stelling van eiser dat hij daar tijdens het schriftelijk gehoor niet op gefocust was, heeft de minister onvoldoende mogen vinden. Eiser heeft de vraag of de redenen van zijn asielaanvraag iets te maken hebben met de HDP met nee beantwoord en in de correcties en aanvullingen heeft eiser aangegeven dat hij geen problemen heeft gehad. Eiser wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat hij de vragen niet goed begrepen heeft, omdat hij – zoals de minister op zitting heeft toegelicht – niet duidelijk heeft gemaakt welke vragen hij niet goed begreep. Dat had wel op zijn weg gelegen.
8.1.
Verder heeft de minister aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij wisselend heeft verklaard over zijn (gestelde) problemen met de autoriteiten door het delen van berichten over de HDP op social media. De minister heeft dat in het voornemen en het bestreden besluit voldoende deugdelijk gemotiveerd. Daarbij heeft de minister mogen betrekken dat eiser geen bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij vernederende berichten op social media heeft gedeeld. Dat eiser op de zitting stelt dat hij niet meer bij de berichten kan omdat de overheid zijn account heeft gesloten en niet meer kan inloggen, heeft de minister niet hoeven volgen. De minister heeft op zitting toegelicht dat de verklaringen van eiser daarover niet eenduidig zijn. De rechtbank volgt de minister hierin. Daar komt bij dat eiser op zitting heeft gesteld dat hij zijn gebruikersnaam niet meer weet, terwijl hij eerder heeft gezegd dat de overheid zijn account heeft gesloten. Eiser heeft hiervoor geen goede reden gegeven. Ook heeft de minister op zitting erop gewezen dat de berichten in de Koerdische taal zijn gesteld, terwijl eiser heeft verklaard dat hij geen Koerdisch spreekt. Dat eiser op zitting stelt dat hij een klein beetje Koerdisch spreekt en dat de gedeelde berichten op social media over de HDP zijn vertaald, heeft de minister niet hoeven volgen. Eiser heeft dit niet eerder gezegd.
8.2.
Daarnaast heeft de minister aan eiser mogen tegenwerpen dat hij niet consistent heeft verklaard over wanneer hij te weten kwam dat er een arrestatiebevel tegen hem was uitgevaardigd. De minister heeft daarbij aan eiser mogen tegenwerpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over wanneer hij op de hoogte is geraakt van het arrestatiebevel. Daarbij heeft de minister mogen stellen dat eiser daarvoor geen genoegzame verklaring heeft gegeven, ook niet in de zienswijze. Dat eiser in beroep een kopie van het arrestatiebevel, gedateerd 26 maart 2022, heeft overgelegd, heeft de minister niet op een ander standpunt hoeven brengen over de door eiser gestelde problemen met de autoriteiten. Zoals de minister terecht stelt, en op zitting heeft toegelicht, kan de kopie van een arrestatiebevel niet op authenticiteit worden onderzocht. Dat eiser in de zienswijze enerzijds aangeeft dat hij het originele arrestatiebevel bij de minister heeft ingeleverd en anderzijds dat het origineel bij de dorpshoofd ligt, heeft de minister mogen aanmerken als tegenstrijdig. Eiser wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat hij de vragen niet goed begrepen heeft, alleen al omdat hij niet concreet heeft aangegeven welke vragen hij niet goed begreep. Zoals de minister op zitting heeft gezegd waren de vragen in het schriftelijk gehoor kort en duidelijk en ook in de Turkse taal opgesteld.
8.3.
Daarnaast heeft de minister deugdelijk gemotiveerd dat eisers verklaringen over zijn gestelde deelname aan een betoging vanwege de bouw van een politiebureau, niet consistent zijn. Hij heeft daarbij kunnen betrekken dat eiser niet eenduidig heeft verklaard over de gebeurtenissen na de demonstratie. De minister heeft in dat verband mogen stellen dat de verklaring dat eiser drie dagen lang gemarteld is met littekens tot gevolg niet te rijmen is met de verklaring dat hij alleen de eerste dag is geslagen zonder blijvende lichamelijke gevolgen. De enkele stelling van eiser dat hij wel consistent heeft verklaard over de demonstratie wegens de bouw van een politiebureau, heeft de minister onvoldoende mogen vinden. Dit kan daarom niet tot een ander oordeel leiden.
8.4.
De minister heeft zich tevens op het standpunt kunnen stellen dat eiser wisselend heeft verklaard over het vertrek naar en zijn verblijf in [land] . Hierbij heeft de minister mogen betrekken dat eiser in het schriftelijk gehoor heeft verklaard dat hij na zijn vrijlating wegens de aanhouding tijdens de betoging bij het politiebureau, de volgende dag naar [land] is gegaan. [8] In de zienswijze heeft eiser gesteld dat hij de dag na de vrijlating naar [plaats] is vertrokken en vervolgens eind januari/februari 2022 naar [land] . Verder heeft de minister mogen stellen dat in het nader politieverhoor op 11 juni 2022 eiser heeft verklaard dat hij naar [land] is gevlucht toen hij werd vrijgelaten [9] , en dat eiser tijdens het nader gehoor en daarna heeft verklaard dat hij in januari/begin februari 2022 naar [land] is gegaan. Dit is ongeveer vier á vijf maanden na eisers vrijlating. De minister heeft mogen stellen dat eiser niet eerder heeft vermeld dat hij de dag na zijn vrijlating naar [plaats] is vertrokken en dat in het schriftelijk gehoor eiser heeft gezegd dat hij de volgende dag naar [land] is gevlucht. Dat eiser stelt dat de ‘volgende dag ziet niet op zijn vertrek naar [land] , maar op zijn vertrek naar [plaats] , heeft de minister onvoldoende mogen vinden. Dit maakt, zoals de minister op zitting heeft toegelicht, nog niet dat moet worden uitgegaan van de verklaring van eiser. Ook heeft de minister mogen stellen dat eiser tegenstrijdig en wisselend heeft verklaard over het onderduiken en het zich in [land] verborgen houden. Wat eiser daarover in beroep aanvoert, heeft de minister niet op een ander standpunt hoeven brengen.
Ontduiken van de dienstplicht
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in het voornemen en het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over het ontduiken van de dienstplicht ongeloofwaardig zijn. Hij heeft daarbij mee mogen wegen dat eiser wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard over wanneer en hoe hij is benaderd over de dienstplicht. De minister heeft er in dat verband op gewezen dat eiser in het aanmeldgehoor heeft gezegd een oproep voor een keuring ontvangen te hebben, maar dat hij in het aanvullend gehoor heeft gezegd nooit een oproep voor een keuring te hebben ontvangen. Hij heeft mogen stellen dat niet valt in te zien waarom hij in het schriftelijk gehoor op de korte vraag of hij problemen verwacht ten aanzien van de militaire dienst ontkennend heeft geantwoord en later heeft verklaard de vraag niet goed begrepen te hebben. Dat eiser stelt dat hij geen oproep heeft ontvangen voor de medische keuring voor de militaire dienstplicht en dat er twee of drie processen-verbaal zijn opgesteld, heeft de minister onvoldoende mogen vinden. Hiermee heeft eiser de wisselende verklaringen op dat punt niet weerlegd. Dat eiser stelt dat hij tijdens de gehoren niet goed begrepen is, heeft de minister, gelet op wat daarover onder 6 reeds is overwogen, niet hoeven volgen. Eisers stelling dat onvoldoende is onderzocht of sprake is van gewetensbezwaren op grond van een andere diepgewortelde overtuiging die heeft geleid tot de dienstweigering, slaagt niet. De minister heeft de door eiser gestelde ontduiking van de militaire dienstplicht niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Hij hoefde daarom niet te onderzoeken of bij eiser sprake is van gewetensbezwaren. Anders dan eiser stelt, heeft de minister dan ook niet gehandeld in strijd met zijn onderzoeksplicht.
Toetsing van de geloofwaardig geachte nationaliteit en herkomst en politieke overtuiging
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte en afdoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft. Daarbij heeft de minister kunnen stellen dat de omstandigheid dat eiser uit Turkije komt, op zichzelf niet genoeg is om vluchteling te zijn. Dat eiser op zitting stelt dat hij in de negatieve aandacht staat van de autoriteiten, heeft de minister niet hoeven volgen. Verder heeft de minister deugdelijk gemotiveerd, en op zitting toegelicht, dat eiser bij terugkeer naar Turkije geen reëel risico loopt op ernstige schade. Hij heeft daarbij terecht gesteld dat in het geval van eiser geen sprake is van een politieke overtuiging. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is.
HDP-leden en -activisten en risicogroep
11. Eiser voert in beroep aan dat met WBV 2023/24 [10] vanaf 1 december 2023 HDP-leden en -activisten door de minister zijn aangewezen als risicogroep. De minister had de activiteiten van eiser dienen te beoordelen in het licht van het landenbeleid van Turkije. Nu de minister dat heeft nagelaten is sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.
11.1.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. In het landenbeleid voor Turkije [11] heeft de minister vreemdelingen die HDP-leden en -activisten zijn als risicogroep aangewezen. Tot die risicogroep behoort eiser, zoals de minister terecht stelt, niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar wat hiervoor reeds onder 8 is overwogen. Op zitting heeft de minister gewezen op het schriftelijk gehoor waarin eiser heeft aangegeven dat zijn asielaanvraag niet te maken heeft met de HDP. Eiser stelt weliswaar dat hij aanhanger en sympathisant is van de HPD, maar een onderbouwing daarvoor is niet gegeven. Het door eiser overgelegde arrestatiebevel maakt het, gelet op wat daarover onder 8.1 is overwogen, niet anders. De minister heeft gelet op al het voorgaande de asielaanvraag van eiser kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond.

Conclusie en gevolgen

12. De minister heeft de aanvraag van eiser kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond en een terugkeerbesluit opgelegd. Ook heeft de minister aan eiser terecht een inreisverbod opgelegd. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en moet terugkeren naar Turkije. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De beslissing is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Zaaknummer NL24.29141.
3.Halklarin Demokratik Partisi (Democratische Partij van de Volkeren).
4.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5.Zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
6.Het medisch advies van 10 januari 2014.
7.Verslag van 28 februari 2024.
8.Zie pagina 10 schriftelijk gehoor.
9.Zie pagina nader politieverhoor.
10.Staatscourant 2023, 30427, 30 november 2023.
11.Zie paragraaf C7/34.3.2 van de Vc.