ECLI:NL:RBDHA:2024:14065
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S. Ketelaars - Mast
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Turkse eiser wegens ongeloofwaardige identiteit en gebrek aan reëel risico op vervolging bij terugkeer naar Turkije
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Turkse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren op 1 [geboortedatum], heeft op 8 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 15 juli 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft op 8 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde, mr. B.A. Palm, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. B.W. Zagers.
De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag terecht heeft afgewezen. De eiser heeft zijn identiteit niet kunnen onderbouwen met originele identificerende documenten en zijn verklaringen over vervolging in Turkije zijn ongeloofwaardig geacht. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de communicatieproblemen van de eiser tijdens de hoorzittingen. De rechtbank stelt vast dat de minister de geloofwaardigheid van de nationaliteit en herkomst van de eiser heeft erkend, maar niet zijn identiteit. De rechtbank concludeert dat er geen reëel risico op ernstige schade bestaat bij terugkeer naar Turkije, en dat de eiser niet tot de risicogroep behoort zoals bedoeld in het landenbeleid voor Turkije.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 september 2024.