ECLI:NL:RBDHA:2024:14060

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
NL24.33131
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende vreemdeling. Eiser was op 5 augustus 2024 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd. Tijdens de zitting op 28 augustus 2024 in Breda, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd de zaak behandeld. Eiser voerde aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure, aangezien hij al meer dan drie weken in detentie zat zonder dat er een gesprek met het IOM had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld, gezien de stappen die waren ondernomen voor de uitzetting van eiser. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33131

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.H.M. Ummels),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1987 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De gronden 3a, 3c, 3d, 3h en 3i zijn feitelijk juist en reeds voldoende om een risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Voortvarend handelen
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Eiser zit al ruim drie weken in detentie. Uit de aanbiedingsbrief van verweerder van 27 augustus 2024 blijkt dat er een lp [4] is afgegeven en dat er al een vlucht is aangevraagd. Eiser heeft vorige week aangegeven dat hij in gesprek wil met het IOM in verband met zijn terugkeer naar het land van herkomst. Tot nu toe heeft eiser geen gesprek met het IOM gehad. Nu niet is gereageerd op het verzoek van eiser en het IOM sneller vluchten kan regelen dan de DT&V [5] , betekent dit dat er onvoldoende voortvarend wordt gehandeld aan de uitzetting van eiser.
5. Eiser is op 5 augustus 2024 in bewaring gesteld. Op 6 augustus 2024 heeft verweerder een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Zoals uit de aanbiedingsbrief van verweerder van 27 augustus 2024 blijkt, is er op 22 augustus 2024 een lp ontvangen. Op 23 augustus 2024 is er vervolgens een vlucht aangevraagd en op 27 augustus 2024 is de vluchtaanvraag verzonden naar de KMar [6] in verband met de escortopdracht. Gelet op die handelingen heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld aan de uitzetting van eiser. Het traject bij het IOM staat los van eisers inbewaringstelling en het realiseren van eisers vertrek door de DT&V en valt daarom buiten de omvang van het geding. Eiser staat vrij om een klacht in te dienen bij het IOM indien hij van mening is dat het proces niet voortvarend genoeg verloopt. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets [7]
6. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 30 augustus 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, eerste en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, eerste en vierde lid, van het Vb.
4.Laissez-passer.
5.Dienst Terugkeer en Vertrek.
6.Koninklijke Marechaussee.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.