ECLI:NL:RBDHA:2024:14044
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 25 juli 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft omtrent asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat door Duitsland is aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat Duitsland niet voldoet aan internationale richtlijnen en dat de omstandigheden in de Duitse asielopvang zo slecht zijn dat dit in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims over systematische tekortkomingen in het Duitse asielsysteem. De rechtbank concludeert dat de minister er in het algemeen van mag uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt.
De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over onevenredige hardheid in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening beoordeeld en komt tot de conclusie dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van onevenredige hardheid. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.