ECLI:NL:RBDHA:2024:14041
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser, een Iraanse nationaliteit houder, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 24 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Tsjechië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag volgens de Dublinverordening. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser had aangevoerd dat hij niet de mogelijkheid had om een zienswijze in te dienen, omdat de minister niet had gereageerd op zijn verzoek om verlenging van de termijn. De rechtbank oordeelt echter dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het verzoek niet te honoreren en dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze in te dienen.
Eiser heeft ook betoogd dat Tsjechië niet kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij slechte ervaringen heeft gehad met de opvang in Tsjechië. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Tsjechië die een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.