ECLI:NL:RBDHA:2024:14041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
NL24.29477
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser, een Iraanse nationaliteit houder, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 24 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Tsjechië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag volgens de Dublinverordening. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser had aangevoerd dat hij niet de mogelijkheid had om een zienswijze in te dienen, omdat de minister niet had gereageerd op zijn verzoek om verlenging van de termijn. De rechtbank oordeelt echter dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het verzoek niet te honoreren en dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze in te dienen.

Eiser heeft ook betoogd dat Tsjechië niet kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij slechte ervaringen heeft gehad met de opvang in Tsjechië. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Tsjechië die een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29477

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Iraanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en
de minister van Asiel en Migratie,(voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Tsjechië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.29478. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Tsjechië een verzoek om terugname gedaan. Tsjechië heeft dit verzoek aanvaard.
Uitstel indienen zienswijze
5. Eiser stelt bij brief van 23 juli 2024 te hebben verzocht om een verlenging van de termijn voor het indienen van de zienswijze. De minister heeft niet op deze brief gereageerd en eiser heeft dan ook niet de mogelijkheid gehad om correcties en aanvullingen en een zienswijze in te dienen.
5.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. De minister heeft in de beschikking van 24 juli 2024 wel degelijk gereageerd op het verzoek van eiser. Eerstgenoemde is bovendien niet gehouden het verzoek te honoreren. De minister heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is voor het verlengen van de termijn voor het indienen van een zienswijze en dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om een zienswijze in te dienen.
Kan de minister ten aanzien van Tsjechië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser stelt dat ten aanzien van Tsjechië niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft opvang gehad in Tsjechië echter deze opvang was vies en onhygiënisch. Eiser stelt dan ook dat deze opvang niet voldoet en dat niet wordt voldaan aan de opvangrichtlijn. Eiser stelt voorts dat volgens het rapport van het Hungarian Helsinki Committee van oktober 2022 de Tsjechische autoriteiten een meer restrictieve benadering hanteren ten aanzien van migratie en asiel. Eveneens wordt vermeld dat de Tsjechische autoriteiten de uitspraken van de nationale rechter niet naleven waardoor vreemdelingen in feite geen effectief rechtsmiddel hebben. Eiser is dan ook van mening dat Tsjechië zich niet houdt aan het Vluchtelingenverdrag.
6.1.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de minister er in het algemeen van mag uitgaan dat Tsjechië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Tsjechië dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Tsjechië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [2] of artikel 4 van het EU-Handvest. [3] Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019. [4]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. De enkele stellingen dat de opvang in Tsjechië vies en onhygiënisch was en dat de Tsjechische autoriteiten een meer restrictieve benadering hanteren ten aanzien van migratie en asiel is onvoldoende om aan te nemen dat er problemen zijn die dermate structureel en ernstig zijn dat bij overdracht aan Tsjechië op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. [5] Ook de verwijzing naar het rapport van het Hungarian Helsinki Committee is hiertoe ontoereikend. Uit het rapport volgt niet dat Tsjechië structureel geen uitvoering geeft aan uitspraken van de Europese Hoven of nationale rechters.
Indirect refoulement
7. Eiser stelt voorts dat hij vreest voor indirect refoulement. Eiser zijn asielaanvraag is afgewezen in Tsjechië. De reden daarvoor was dat hij naar Hamburg wilde gaan om een vriend te bezoeken maar hij werd bij de grens tegengehouden. Eiser wist niet dat hij niet binnen de EU mocht reizen ten tijde van de asielprocedure. Eisers advocaat in Tsjechië heeft beroep ingesteld echter dat is afgewezen. Eiser stelt dat hij na overdracht aan Tsjechië opnieuw afgewezen zal worden en teruggestuurd zal worden naar Iran zonder dat goed naar zijn asielmotieven is gekeken.
7.1.
De rechtbank overweegt dat uit een arrest van het Hof van Justitie volgt dat toetsing of indirect refoulement aannemelijk is, niet aan de orde is bij de beoordeling van een overdrachtsbesluit als ten aanzien van de aangezochte lidstaat mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [6] Uit r.o. 6.2. volgt dat de minister ten aanzien van Tsjechië terecht uitgaat van het interstatelijke vertrouwensbeginsel en de vraag of indirect refoulement aannemelijk is, ligt dan ook niet voor ter beoordeling. Een eventueel verschil in toelatings- en beschermingsbeleid kan daarbij volgens het Hof van Justitie niet worden aangemerkt als een systeemfout.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4107.
6.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, zaken C228/21, C254/21, C297/21, C315/21 en C328/21, ECLI:EU:C:2023:934, r.o. 140-142.