ECLI:NL:RBDHA:2024:14040

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
NL24.32446, NL24.32447, NL24.32448, NL24.32449, NL24.32450 en NL24.32451
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een gezin met minderjarige kinderen in het kader van asielprocedures en de belangenafweging voor de kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de bewaring van een gezin met minderjarige kinderen. De eisers, van Guinese en Sierra Leoonse nationaliteit, waren in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht aan België op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft daarbij een verzwaarde belangenafweging gemaakt ten aanzien van de minderjarige kinderen, die afhankelijk zijn van hun moeder en niet voor zichzelf kunnen zorgen. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de kinderen was om bij hun moeder te blijven en dat zij met behulp van hun ouders in staat zouden zijn zich beschikbaar te houden voor de lopende asielprocedure in België.

De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank overwoog dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld, aangezien de overdracht naar België al gepland was op het moment van de inbewaringstelling. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gronden voor de bewaring, zowel zwaar als licht, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, gezien de omstandigheden van de zaak en het belang van de toetsing van de rechtmatigheid van de bewaring van gezinnen met minderjarige kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.32446, NL24.32447, NL24.32448, NL24.32449, NL24.32450 en NL24.32451

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Guinese nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),

[naam], eiseres,geboren op [geboortedatum],

van Sierra Leoonse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
mede namens hun minderjarige kinderen:

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Guinese nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Guinese nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],

[naam],

geboren [geboortedatum],
van Guinese nationaliteit
V-nummer: [v-nummer]

[naam],

geboren [geboortedatum],
van Guinese nationaliteit
V-nummer: [v-nummer],
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
en
de minister van Asiel en Migratie,de minister,
(voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid).
(gemachtigde: mr. D. Kuiper).

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten
tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 12 augustus 2024 heeft de minister de maatregelen van bewaring opgeheven omdat eisers zijn overgedragen aan België.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van eisers is met kennisgeving niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eisers:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
2. Eisers stellen dat zij op de verkeerde grond staande zijn gehouden, te weten op grond van artikel 50a, eerste lid, Vw. Dit ten onrechte, omdat eisers op die datum geen rechtmatig verblijf meer hadden. Eisers stellen dat de maatregelen van bewaring daarmee ten onrechte zijn opgelegd.
2.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Ex artikel 8, aanhef en onder m, Vw hadden eisers tot aan de feitelijke overdracht naar België rechtmatig verblijf in Nederland. Artikel 50a, eerste lid, geeft de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen de bevoegdheid vreemdelingen die rechtmatig verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f tot en met h en m staande te houden en over te brengen naar een plaats bestemd voor verhoor en aldaar op te houden. De staandehouding is derhalve op juiste grondslag geschied.
Grondslag
3. De rechtbank is van oordeel dat eisers vallen onder de in artikel 59a van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit het Eurodac-systeem volgt dat eisers op 28 oktober 2021 reeds een verzoek om internationale bescherming in België hebben ingediend en de minister heeft – naar aanleiding van het nieuwe asielverzoek van eisers –een terugnameverzoek ingediend bij de Belgische autoriteiten en welke is geaccepteerd op 12 februari 2024.
Gronden
4. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3e, 3k, 3m, 4b, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken, dan wel dat zij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijken of belemmeren.
4.1.
Eisers hebben nu zij niet beschikken over een paspoort, geldig visum of verblijfsvergunning immers niet aannemelijk kunnen maken dat zij via de voorgeschreven wijze Nederland zijn binnengekomen en verklaren bovendien dat dit niet het geval is (3a). Ook hebben eisers in België andere persoonsgegevens opgegeven (3e) en eerder een overdrachtsbesluit ontvangen waarbij zij geen medewerking verlenen aan de overdracht (3k). Onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn is noodzakelijk ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord (3m) en eisers hebben meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid (4b). Betreffende de lichte gronden 4c en 4d oordeelt de rechtbank dat deze terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd nu eisers niet staan ingeschreven in het BRP, niet aannemelijk hebben gemaakt een vaste verblijfplaats te hebben (4c) en zij te kennen hebben gegeven niet te beschikken over middelen van bestaan (4d). De minister heeft voor deze gronden ook de relevantie voor het risico op onttrekking aan het toezicht gemotiveerd; in samenhang met de andere gronden kunnen deze gronden de maatregel dan ook dragen.
Lichter middel
5. Artikel A5/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (A) vereist een versterkte mate van terughoudendheid bij vrijheidsontneming van gezinnen met minderjarigen en extra aandacht voor de mogelijkheid van het gebruik van minder ingrijpende maatregel dan vrijheidsontneming. Rekenschap moet worden gegeven van de individuele omstandigheden van het geval waarbij in ieder geval de medische achtergrond, de leeftijd van de kinderen en, bij een gezin met minderjarigen, de samenstelling van het gezin worden meegewogen. Ten aanzien van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen wordt dan ook zoveel mogelijk volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in plaats van een vrijheidsontnemende maatregel om het vertrek voor te bereiden.
5.1.
Bij de beoordeling van het lichtere middel is meegewogen dat de meldplicht, vertrekgesprekken en het aanbieden van een door de DT&V gefaciliteerde overdracht niet hebben geleid tot het daadwerkelijke vertrek van eisers. Nu genoegzaam is gebleken dat eisers niet naar België willen terugkeren en niet zullen meewerken aan de overdracht, is het risico te groot dat zij zich niet meer zullen melden en daarmee de uitzetting zullen frustreren, als de overdracht daadwerkelijk in zicht komt. De geplande overdracht op 12 augustus 2024 is gezien de uiterste overdrachtsdatum de laatste mogelijkheid om eisers over te dragen. Het continueren van een lichter middel dan bewaring zal dan ook niet volstaan.
5.2.
Ten aanzien van de minderjarige kinderen is een verzwaarde belangenafweging gemaakt. Hierbij is meegewogen dat het gezin steeds als één geheel is beschouwd en de situatie van de kinderen onlosmakelijk verbonden is met de situatie van hun moeder. De kinderen kunnen nog niet voor zichzelf zorgen en zijn daarin afhankelijk van hun moeder, het is dan ook in het belang van de kinderen om bij hun moeder te blijven. Redelijkerwijs mag verwacht worden dat de kinderen met behulp van hun ouders in staat zijn zich in België beschikbaar te houden voor de lopende asielprocedure. In het belang van de minderjarige kinderen zal het verblijf op GGV van een zo kort mogelijke duur zijn. De rechtbank acht daarbij eveneens van belang dat de datum van de overdracht al bekend was. Gesteld noch gebleken is dat de kinderen op het moment van de inbewaringstelling een tegengesteld belang hadden ten opzichte van dat van hun moeder. Verder is overwogen dat de kinderen gezond zijn en geen medische problemen hebben. Over [naam] is verklaard dat hij soms overgeeft bij het eten maar hier geen medicatie voor gebruikt en niet onder medische behandeling staat. Ten aanzien van de ouders is overwogen dat eiseres heeft verklaard een bult in haar nek te hebben en dat beide last hebben van stress en maagzuur. Voor de bult in haar nek heeft zij een dokter bezocht, beide ouders staan verder niet onder medische behandeling. Onder deze omstandigheden heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank kunnen volstaan met de verwijzing naar de medische dienst in de gesloten gezinsvoorziening, waar de medische zorg gelijk is aan die in de vrije maatschappij.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
6. Bewaring van gezinnen met minderjarige kinderen wordt in beginsel alleen proportioneel geacht als verwacht mag worden dat de overdracht binnen 14 dagen kan worden gerealiseerd. Het claimakkoord en het overdrachtsbesluit dateren van voor de inbewaringstelling. Uit het dossier blijkt dat op het moment van de inbewaringstelling de overdracht van eisers naar België reeds was gepland. Eisers zijn op 12 augustus 2024 overgedragen. Dit is op dag 7 van de bewaring. De minister heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend gehandeld.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Ter zitting heeft de minister geopperd dat er redenen bestaan, nu het om een evident kansloze beroepsgrond gaat, eisers te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding. Het gaat om een beroep tegen een opgelegde maatregel van vreemdelingenbewaring voor een gezin met minderjarige kinderen. Toetsing van de rechtmatigheid daarvan is van groot belang.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.