ECLI:NL:RBDHA:2024:14003

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
NL24.27058
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van België en opvangproblemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 september 2024 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij eiser, een Algerijnse nationaliteit, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat er problemen zijn met de opvang voor niet-kwetsbare asielzoekers in België. Hij verwees naar eerdere uitspraken die aantoonden dat er onvoldoende plekken zijn in de nood- en daklozenopvang, wat zou leiden tot materiële deprivatie voor hem.

De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank overwoog dat, hoewel er problemen zijn met de opvang in België, dit niet voldoende was om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeerde dat de situatie in België niet vergelijkbaar is met die in Griekenland, waar wel sprake was van een fundamentele systeemfout. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar België geen toegang zou hebben tot de noodzakelijke voorzieningen, en de rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een fundamentele systeemfout die de beslissing van de minister zou ondermijnen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27058

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Met het besluit van 2 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk, en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1992 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 13 mei 2024 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
3. Eiser voert tegen het bestreden besluit aan dat er sprake is van problemen met de opvang voor niet-kwetsbare asielzoekers. Uit de uitspraak van de Afdeling [1] blijkt dat er minder plekken zijn in de nood- en daklozenopvang dan het aantal vreemdelingen dat wacht op een reguliere opvangplaats. Er is dus geen garantie dat eiser van deze nood- of daklozenopvang gebruik kan maken of toegang zal krijgen tot de basisvoorzieningen. Eiser verwijst ook naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 4 juli 2024 en een tussenuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 19 juli 2024. Eiser komt daarom in een situatie terecht van materiële deprivatie. Dat de autoriteiten niet onverschillig staan tegenover vreemdelingen is niet relevant. Hij wijst daarbij op de situatie aangaande Griekenland, waarbij de Afdeling heeft geoordeeld dat, hoewel de Griekse autoriteiten niet onverschillig zijn, er desalniettemin niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden. Verweerder had daarom toepassing moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en dat ten aanzien van België in beginsel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het geschil ziet op de vraag of verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
In de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2024 [2] dat verweerder in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot België is de opvangsituatie al meegewogen. De stelling van eiser dat uit de overgelegde uitspraken blijkt dat er te weinig plekken zijn in de nood- en daklozenopvang en dat hij geen toegang zal hebben tot de basisvoorzieningen is onvoldoende om te concluderen dat hij geen opvang en verdere voorzieningen zal krijgen. Uit de uitspraak van de Afdeling blijkt namelijk dat asielzoekers toegang hebben tot sanitaire, voedsel-, medische en juridische voorzieningen. Van belang is verder dat eiser eerder wel opvang heeft gekregen. Hij heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer niet opnieuw in de (nood- of daklozen-)opvang terecht zal kunnen. Er is dan ook geen sprake van een fundamentele systeemfout die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid bereikt.
5. Verder geldt dat in Griekenland sprake is van andere omstandigheden ten opzichte van België, waardoor deze situatie niet vergelijkbaar is.
6. In de problemen met de opvang heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
7. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 2 september 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.