ECLI:NL:RBDHA:2024:13995

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
NL24.30618
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een Syrische statushouder met internationale bescherming in Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser, een Syrische statushouder, had op 17 juli 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de minister op 1 augustus 2024 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 23 augustus 2024, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig is, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschijnen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft internationale bescherming in Bulgarije en de minister stelt dat hij daar een zodanige band mee heeft dat terugkeer naar Bulgarije redelijk is. Eiser betwist dit en stelt dat hij bij terugkeer in Bulgarije geen adequate opvang zal krijgen, wat zou leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Bulgarije in een toestand van materiële deprivatie zal terechtkomen.

De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat er van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, en dat de situatie in Bulgarije niet zodanig is dat eiser een reëel risico loopt op schending van zijn rechten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag van eiser, zonder vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30618

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde mr. S. Franca).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 17 juli 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 1 augustus 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. [2]
1.1.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [3] , op 23 augustus 2024 op zitting behandeld. Aan de zitting heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en de gemachtigde van eiser zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit van de minister tot niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en de niet-ontvankelijkverklaring van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden.
4. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2003 en heeft de Syrische nationaliteit. Aan eiser is met ingang van 6 februari 2020 internationale bescherming verleend door de Bulgaarse autoriteiten. [4]
4.1.
Eiser heeft op 17 juli 2024 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Eiser verklaart dat hij in 2020 Bulgarije heeft verlaten omdat hij daar niet goed kon leven en er geen werk was. Hij was toen minderjarig en is naar familie in Duitsland gegaan. Daar heeft hij vier en een half jaar verbleven. Eiser geeft aan dat hij in Bulgarije niet naar school kon, zijn huisvesting niet adequaat was en hij ook geen adequate hulp kreeg voor al deze problemen.
Het bestreden besluit
5. De minister heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser internationale bescherming heeft in Bulgarije. De minister meent dat eiser vanwege zijn verblijfsvergunning een zodanige band heeft met Bulgarije, dat het voor hem redelijk is om naar Bulgarije terug te gaan. Volgens de minister mag in het geval van Bulgarije worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij is eiser statushouder, waardoor bezwaren die hij naar voren brengt die zien op de opvang en pushbacks van asielzoekers door Bulgarije niet op hem van toepassing zijn. Wat betreft de vrees om op straat te belanden merkt de minister op dat dit gebaseerd is op vermoedens, nu de Bulgaarse autoriteiten hem hebben voorzien van huisvesting en hij is vertrokken terwijl hij huisvesting had. Onder verwijzing naar het arrest in de zaak Ibrahim van het Hof van Justitie [5] motiveert de minister dat eiser niets heeft aangevoerd wat duidt op een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest [6] . Tot slot stelt de minister zich op het standpunt dat niet is gebleken dat eiser heeft geklaagd of hulp heeft gezocht bij de Bulgaarse autoriteiten voor het effectueren van zijn rechten, terwijl dit wel van hem kan worden verwacht.
Mag de minister voor Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser stelt dat er niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije, omdat een terugkeer naar Bulgarije een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal opleveren. Eiser vreest dat hij in Bulgarije geen passende en adequate opvang zal krijgen, waardoor hij op straat belandt. Daarbij heeft eiser persoonlijk ervaren dat de omstandigheden in Bulgarije met betrekking tot de opvang van asielzoekers erbarmelijk waren. Dat eiser bij terugkeer, ondanks dat hij statushouder is, geen adequate opvang zal krijgen, leidt hij af uit het feit dat Bulgarije zich schuldig maakt aan zogenaamde pushbacks van asielzoekers [7] . Dit is een systeemfout in de asielprocedure van Bulgarije waaruit volgt dat ook hij bij terugkeer het risico loopt op een uitzetting en het niet krijgen van adequate opvang. Daarmee is er sprake van een risico op materiële deprivatie zoals genoemd in het Jawo arrest [8] en dus een schending van artikel 3 van het EVRM. Gelet op het gegeven dat Bulgarije pushbacks uitvoert, moet de minister zich ervan vergewissen dat Bulgarije adequate opvang aan eiser zal bieden. Ook is eiser van mening dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)van 1 november 2023 [9] , waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat de algemene situatie voor statushouders niet zo slecht is dat zij na hun vertrek naar Bulgarije het risico lopen op een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM, in zijn geval niet opgaat. De Afdeling heeft overwogen dat in Bulgarije non-gouvernementele organisaties (NGO’s) actief zijn die hulp kunnen bieden bij de ondervonden problemen, maar dit heeft eiser niet gemerkt. Daarbij kan ook niet van hem worden verwacht dat hij zich wendt tot NGO’s voor hulp, nu de Bulgaarse autoriteiten verantwoordelijk zijn.
6.1.
In beginsel mag de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit gaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. De Afdeling heeft dit bevestigd in de hiervoor al eerder genoemde de uitspraak van 1 november 2023. [10] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is.
6.1.1
Uit het arrest Ibrahim van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 maart 2019 kan worden afgeleid dat de drempel voor een beroep op artikel 4 van het Handvest – dat gelijkstaat aan artikel 3 van het EVRM – onverminderd hoog is. De drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een "toestand van zeer verregaande materiële deprivatie", waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden.
6.1.2.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 1 november 2023 vastgesteld dat de Bulgaarse autoriteiten geen ondersteuning verlenen bij integratie aan statushouders. Statushouders lopen nog steeds het risico om in een zogenoemde catch-22-situatie terecht te komen, waardoor zij moeilijk in aanmerking komen voor huisvesting. Zij lopen ook tegen veel belemmeringen aan wanneer zij de rechten die voortvloeien uit hun status willen effectueren. Dit neemt evenwel niet weg dat zij hulp kunnen krijgen van NGO’s. De algemene omstandigheden in Bulgarije zijn niet zodanig dat statushouders structureel, op grote schaal en voor langere periodes het reële risico lopen dat zij geen toegang hebben tot fundamentele behoeften, zoals onderdak en eten. Van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM is daarom geen sprake, aldus de Afdeling. De situatie gekenmerkt door de onzekerheid over een mogelijke catch-22-situatie en de gevolgen van het ‘zero integration policy’ is onvoldoende om de drempel te halen.
6.2.
De rechtbank kan de minister volgen in zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, zoals bedoeld in het arrest Ibrahim. Uit het persoonlijk relaas van eiser volgt weliswaar dat hij het in Bulgarije moeilijk heeft gehad, maar niet kan worden afgeleid dat de Bulgaarse autoriteiten niet bereid zouden zijn om hem als statushouder te helpen. Bulgarije heeft (het gezin van) eiser, zoals hij zelf heeft verklaard, een huis toegewezen en eiser had ook toegang tot medische zorg. Voorst heeft de minister terecht gesteld dat de situatie van de pushbacks van asielzoekers door Bulgarije niet van toepassing is op eiser nu hij statushouder is. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij als statushouder met verblijfsrecht in Bulgarije heeft te vrezen voor pushbacks of gedwongen terugkeer naar zijn land van herkomst, of dat hieruit kan worden afgeleid dat Bulgarije hem geen opvang zal verlenen. In de door eiser aangehaalde artikelen van de Volkskrant en Euractiv zijn daarvoor eveneens onvoldoende aanknopingspunten te vinden. Ook ziet de rechtbank niet in waarom eiser zich niet zou kunnen wenden tot een NGO. Daarbij komt dat de minister niet ten onrechte heeft overwogen dat van een statushouder mag worden verwacht dat hij zich tot de (hogere) autoriteiten wendt als hij problemen ondervindt bij het effectueren van zijn rechten als statushouder. [11] Dat is voor eiser niet anders. Niet is gebleken dat dit bij voorbaat zinloos is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat voor Bulgarije uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
6.2.1.
Tot slot treft het beroep van eiser op artikel 17 van de Dublinverordening geen doel, omdat eiser geen Dublinclaimant is en zijn situatie dan ook niet ziet op een overdracht in het kader van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

7. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000.
3.Zaaknummer NL24.30619.
4.Dit blijkt uit Eurodac en wordt bevestigd door eiser in rapport gehoor van 29 juli 2024, p.4.
5.HvJEU 9 maart 2019,
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.Eiser verwijst in dit verband op een artikel uit de Volkskrant over pushbacks van 8 december 2022 en op een publicatie van Euractiv van 8 februari 2022.
8.HvjEU 19 maart 2019,
9.ABRvS 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3967.
10.onder 6 tot en met 6.7.
11.ABRvS 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3967, onder 6.9