ECLI:NL:RBDHA:2024:13988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
09/171211-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens meervoudige strafbare feiten met gevangenisstraf en niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie

Op 3 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] (Polen), zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. De verdachte is veroordeeld voor dertien strafbare feiten, waaronder winkeldiefstal, lokaalvredebreuk en vernieling, en is opgelegd een gevangenisstraf van twee maanden. De officier van justitie is niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte voor de belediging van een politieambtenaar, omdat er geen klacht of aangifte was gedaan. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waarbij hij onder andere twee winkeldiefstallen en vijf vernielingen heeft gepleegd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering. De verdachte heeft blijk gegeven van weinig respect voor de eigendommen van anderen en de geldende regels, wat heeft geleid tot de opgelegde straf. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/171211-23 (dagvaarding I), 09/167540-23 (dagvaarding II), 09/212491-23 (dagvaarding III), 09/152981-23 (dagvaarding IV), 09/160420-23 (dagvaarding V), 09/183001-23 (dagvaarding VI), 09/154119-23 (dagvaarding VII), 09/254822-24 (dagvaarding VIII) en 09/157077-23 (tul)
Datum uitspraak: 3 september 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 20 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Raterman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.M. Langereis naar voren is gebracht.

2.De tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen I tot en met VIII. De tenlastelegging in dagvaarding I is gewijzigd op de terechtzitting van 20 augustus 2024. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging en de overige tenlasteleggingen zijn
als bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Aan de verdachte wordt onder dagvaarding I feit 5 – kort samengevat – verweten dat hij [politieambtenaar 1] , een politieagent, heeft beledigd door warme koffie naar hem te gooien. Dit feitencomplex is ten laste gelegd als eenvoudige belediging ex artikel 266, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ten aanzien van dit feit in haar vervolging van de verdachte niet-ontvankelijk is, omdat artikel 266, eerste lid, Sr, anders dan artikel 267, eerste lid, onder 2, Sr (belediging van een ambtenaar gedurende of ter zake van zijn rechtmatige uitoefening van zijn bediening), een klachtdelict betreft.
Uit het dossier blijkt niet dat [politieambtenaar 1] een klacht heeft ingediend of anderszins de wens om tot vervolging over te gaan tot uiting heeft gebracht, bijvoorbeeld door het doen van aangifte. De opmerking van [politieambtenaar 1] dat hij zich vies en vernederd voelde en zijn kleding moest worden gereinigd, zoals opgenomen in het van het incident opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, acht de rechtbank daartoe onvoldoende.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte met betrekking tot de overige ten laste gelegde feiten.

4.De bewijsbeslissingen

4.1
Ten aanzien van dagvaarding I
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 4 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging aangevoerd dat de camerabeelden niet overeenkomen met de verklaring van de aangever en met het relaas van de verbalisant met betrekking tot het uitkijken van deze camerabeelden. Op grond van de camerabeelden kan niet geconcludeerd worden dat er sprake is van diefstal, zodat de verdachte van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4 heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte werd geprovoceerd door de verbalisant, waardoor er mogelijk sprake is van uitlokking. Het ten laste gelegde feit kan daarom niet wettig en overtuigend bewezen worden.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen. Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte met een winkelmandje langs de kassa loopt, het winkelmandje neerzet en een goudkleurig blikje uit het mandje pakt en ermee terugloopt naar de kassa. Vervolgens is te zien dat de verdachte met dat blikje in zijn hand een gesprek begint met de caissière. Gezien de bewegingen van de verdachte met het blikje lijkt het erop dat het blikje het onderwerp van gesprek is en dat de verdachte het een en ander aan de caissière probeert uit te leggen. Na enige tijd loopt de verdachte met het blikje, zonder daarvoor betaald te hebben, de winkel uit.
Vorenstaande gang van zaken laat naar het oordeel van de rechtbank als reële mogelijkheid open dat het zo is gegaan zoals de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, namelijk dat hij eerst lege statiegeldflessen had ingeleverd en, al dan niet met een statiegeldbon, het blikje bier wilde afrekenen maar hij door een miscommunicatie of misverstand verkeerd of niet werd begrepen door de caissière. De rechtbank kan dan ook niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de verdachte het oogmerk had om het blikje bier te stelen; mogelijk verkeerde hij in de veronderstelling voor het blikje bier te hebben betaald. De rechtbank zal de verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
De rechtbank heeft
in bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen. De rechtbank heeft daarbij met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) volstaan. De verdachte heeft deze bewezen te verklaren feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4
De rechtbank heeft
in bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Uit de camerabeelden (met geluid) leidt de rechtbank af dat de gang van zaken met betrekking tot de vragen die de verdachte tijdens zijn vervoer naar het politiebureau zijn gesteld door de verbalisant niet de schoonheidsprijs verdient. Evenwel kan daaruit niet worden geconcludeerd dat er sprake was van provocatie of uitlokking door de verbalisant op een zodanige wijze dat de grenzen van het toelaatbare daarbij zijn overschreden. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen en de rechtbank acht feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Ten aanzien van dagvaarding II
4.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte de intentie had om zijn boodschappen af te rekenen, zodat het oogmerk tot stelen van de boodschappen niet bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 4 heeft de verdediging aangevoerd dat er bij de verdachte sprake was van een verontschuldigbare dwaling, aangezien hij door iemand die hij kende erop was gewezen dat met betrekking tot de door de verdachte eerder gekochte sixpack bier de actie “twee halen, één betalen” gold.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
De rechtbank heeft
in bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen. De rechtbank heeft daarbij met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, Sv volstaan. De verdachte heeft deze bewezen te verklaren feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
De rechtbank heeft
in bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte zijn geopende rugtas in zijn winkelmand heeft gezet, waarna hij duurdere boodschappen in zijn rugtas en goedkopere boodschappen in zijn winkelmandje heeft gelegd. Ook heeft de verdachte tijdens het boodschappen doen een croissant opgegeten, terwijl hij deze nog niet had afgerekend. Bij de zelfscankassa heeft hij vervolgens zijn rugtas op de grond gezet. Het winkelmandje met daarin drie artikelen zette hij op de balie van de kassa.
Door de boodschappen in zijn rugtas te stoppen heeft de verdachte de goederen buiten het zicht en buiten de beschikkingsmacht van de winkel gebracht en daarmee de feitelijke heerschappij over de goederen verkregen. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom sprake van wederrechtelijke toe-eigening. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte leidt de rechtbank af dat de verdachte ook het oogmerk daarop had. De verklaring van de verdachte dat hij zijn boodschappen wilde afrekenen, acht de rechtbank onaannemelijk. De rechtbank overweegt daarbij dat de verdachte onvoldoende geld bij zich had om alle boodschappen te kunnen afrekenen. De verklaring van de verdachte dat hij, mocht hij bij de zelfscankassa erachter komen dat hij te weinig geld bij zich had, iemand zou bellen die direct geld zou overmaken naar zijn bankrekening, zodat hij alsnog genoeg geld zou hebben om zijn boodschappen af te rekenen, is ongeloofwaardig.
De rechtbank acht dan ook het ten laste gelegde feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4
De rechtbank heeft
in bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte een sixpack bier bij de Coop heeft weggenomen zonder daarvoor te betalen. De verdachte heeft verklaard dat hij die dag al een ander sixpack bier bij de Coop had gekocht en vervolgens naar een park is gegaan. Daar zou hij van een kennis gehoord hebben dat het “twee halen, één betalen” was. De verdachte zou zijn teruggegaan naar de Coop en een tweede sixpack bier hebben meegenomen zonder daarvoor te betalen.
De rechtbank begrijpt de verklaring zo, dat de verdachte stelt dat hij niet het oogmerk had op de wederrechtelijke toe-eigening van het door hem weggenomen (tweede) sixpack bier. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte echter niet aannemelijk en zij gaat daaraan voorbij. Dat de verdachte eerder die dag al een sixpack bier had gekocht, heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd. Verder is algemeen bekend dat vanaf 1 juli 2021 dergelijke hoge kortingen op alcoholproducten wettelijk niet meer zijn toegestaan. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte leidt de rechtbank af dat hij het oogmerk had op wederrechtelijke toe-eigening van het door hem weggenomen sixpack bier.
De rechtbank acht dan ook het ten laste gelegde feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
4.3
Ten aanzien van dagvaarding III
4.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, nu een afschrift van het gebiedsverbod niet in het dossier aanwezig is, zodat niet kan worden nagegaan of het gebiedsverbod voldoet aan de wettelijke vereisten.
4.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, zoals de verdediging heeft bepleit, van oordeel dat de verdachte van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, nu (een afschrift van) het gebiedsverbod niet in het dossier aanwezig is. Bij gebreke daarvan kan de rechtbank immers niet toetsen of het voorschrift verbindend was en of het bevel rechtmatig is gegeven. Nu dit ook op grond van de overige bewijsmiddelen niet mogelijk is, moet de verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
4.4
Ten aanzien van dagvaarding IV
4.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
4.4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft
in bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen. De rechtbank heeft daarbij met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, Sv volstaan. De verdachte heeft de bewezen te verklaren feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
4.5
Ten aanzien van dagvaarding V
4.5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft
in bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen. De rechtbank heeft daarbij met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, Sv volstaan. De verdachte heeft het bewezen te verklaren feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
4.6
Ten aanzien van dagvaarding VI
4.6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
4.6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank heeft
in bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen. De rechtbank heeft daarbij met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, Sv volstaan. De verdachte heeft het bewezen te verklaren feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
De rechtbank heeft
in bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Uit de bewijsmiddelen kan afgeleid worden dat de verdachte een politiecel heeft onder gesmeerd met een bruine substantie. Volgens een verbalisant betrof dat de uitwerpselen van de verdachte. Volgens de verdachte betrof dat kipsaté. Wat er van de verklaring van de verdachte ook zij, vaststaat dat de verdachte door zijn handelen de politiecel tijdelijk onbruikbaar heeft gemaakt. Daarom acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.7
Ten aanzien van dagvaarding VII
4.7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft
in bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen. De rechtbank heeft daarbij met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, Sv volstaan. De verdachte heeft het bewezen te verklaren feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
4.8
Ten aanzien van dagvaarding VIII
4.8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit, gelet op de verklaring van de verdachte dat hij de mobiele telefoon van de aangever in zijn handen had en dat hij, toen de aangever zijn mobiele telefoon terug wilde pakken, hem een klap heeft gegeven, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat de verklaring van de aangever ongeloofwaardig is en voorts niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
4.8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de verklaring van de aangever dat de verdachte zijn mobiele telefoon met kracht uit zijn handen heeft getrokken, niet zonder meer wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het beweerde uit handen trekken is niet door getuigen gezien en de verdachte heeft dit ontkend. De verklaring van de aangever wekt de indruk dat sprake was van een straatroof door een willekeurige, de aangever onbekende persoon, terwijl uit andere bewijsmiddelen juist naar voren komt dat de aangever en de verdachte elkaar kenden en een voorgeschiedenis hadden. De verdachte heeft daarentegen vanaf zijn aanhouding consistent verklaard dat de aangever zijn mobiele telefoon vrijwillig aan hem heeft afgegeven en dat de verdachte daarna tegen de aangever heeft gezegd dat hij zijn mobiele telefoon pas terug zou krijgen als hij het door de aangever van de verdachte geleende geld aan de verdachte zou teruggeven. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat er sprake is geweest van een wegnemingshandeling.
Mogelijk is wel sprake geweest van mishandeling van de aangever en/of verduistering van de telefoon, maar dit is niet ten laste gelegd. De rechtbank zal de verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
4.9
Eindconclusie
De verdachte wordt vrijgesproken van de bij dagvaarding I onder 1, dagvaarding III en dagvaarding VIII ten laste gelegde feiten.
De rechtbank acht de bij dagvaarding I onder 2, 3 en 4, bij dagvaarding II onder 1, 2, 3 en 4, bij dagvaarding IV onder 1 en 2, bij dagvaarding V, bij dagvaarding VI onder 1 en 2 en bij dagvaarding VII ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.1
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding I
2
hij op 10 juli 2023 te Delft opzettelijk en wederrechtelijk een toilet en een celruimte, die aan de Politie Eenheid Den Haag toebehoorden, tijdelijk onbruikbaar
heeftgemaakt;
3
hij op 10 juli 2023 te Delft in het besloten lokaal van supermarkt Coop, vestiging Hof van Delftlaan 69-75, wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 7 juli 2023 schriftelijk de toegang tot die winkel ontzegd voor de duur van 12 maanden;
4
hij op 10 juli 2023 te Delft opzettelijk een ambtenaar, te weten [politieambtenaar 2] , opsporingsambtenaar van Politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Jij bent een kankerpedofiel, kankermongool", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Ten aanzien van dagvaarding II
1
hij op 7 juli 2023 te Delft levensmiddelen, o.a. een croissant, kaas, snoep, vlees en vis, en bestek, die aan Albert Heijn, vestiging Martinus Nijhofflaan 7 toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op 7 juli 2023 te Delft opzettelijk en wederrechtelijk een winkelmandje en digitale prijskaartjes, die aan Albert Heijn, vestiging Martinus Nijhofflaan 7 toebehoorden, heeft vernield;
3
hij op 7 juli 2023 te Delft in het besloten lokaal van Albert Heijn, vestiging Martinus Nijhofflaan 7 wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 2 maart 2023 schriftelijk de toegang tot die winkel ontzegd voor de duur van 12 maanden;
4
hij op 7 juli 2023 te Delft een sixpack bier, dat aan Coop, vestiging Hof van Delftlaan 69-75, toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van dagvaarding IV
1
hij op 16 juni 2023 te Rijswijk opzettelijk en wederrechtelijk een deur, die aan een ander toebehoorde
,heeft beschadigd;
2
hij op 22 juni 2023 te Delft opzettelijk en wederrechtelijk een auto, die aan [naam 1] toebehoorde
,heeft beschadigd;
Ten aanzien van dagvaarding V
hij op 1 juli 2023 te Delft in het besloten lokaal bij de Jumbo aan de Troelstralaan 9 wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 7 juni 2023 schriftelijk de toegang tot die Jumbo ontzegd voor de duur van 12 maanden;
Ten aanzien van dagvaarding VI
1
hij op 23 juli 2023 te Delft in het besloten lokaal gelegen aan de Troelstralaan bij de Jumbo wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 7 juni 2023 schriftelijk de toegang tot die winkel ontzegd voor de duur van 12 maanden;
2
hij op 23 juli 2023 te Delft, opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel, die aan Politie Nederland toebehoorde
,heeft tijdelijk onbruikbaar
heeftgemaakt;
Ten aanzien van dagvaarding VII
​​
hij op 25 juni 2023 te Delft opzettelijk ambtenaren, te weten [politieambtenaar 3] , hoofdagent Politie Eenheid Den Haag en [politieambtenaar 4] , aspirant Politie Eenheid Den Haag, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: "Kankermongool" en "Kankerpolitie" en "Kurva".
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van zijn voorarrest op te leggen, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke straf en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een behandelverplichting (in verband met agressieregulatie).
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan dertien strafbare feiten. Hij heeft twee winkeldiefstallen, vijf vernielingen en vier keer lokaalvredebreuk gepleegd. Met het plegen van deze feiten heeft de verdachte anderen schade en overlast toegebracht. Hij heeft er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor de eigendommen van anderen en de geldende regels. Verder heeft verdachte drie politieambtenaren beledigd. Hiermee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het gezag van deze ambtenaren tijdens het uitoefenen van hun werkzaamheden en het respect dat zij verdienen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 augustus 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder veroordeeld is geweest voor soortgelijke feiten. De rechtbank houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 9 oktober 2023, waaruit blijkt dat sprake is van problematiek op bijna alle levensgebieden en van een hoog recidiverisico. De reclassering adviseert desondanks een straf zonder bijzondere voorwaarden. Het feit dat de verdachte geen (goed) Nederlands of Engels spreekt en nooit in Nederland ingeschreven heeft gestaan, maakt dat hij geen recht heeft op de sociale voorzieningen (zoals een uitkering) en dat de reclassering binnen een eventueel reclasseringstoezicht niets voor de verdachte kan betekenen. Ook een eventuele behandeling acht de reclassering niet haalbaar, omdat een behandeling middels een tolk verminderd effectief is en afgeraden wordt.
Gelet op het strafblad van de verdachte en op de veelheid aan bewezen verklaarde feiten, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr, passend en geboden. Deze straf is lager dan door de officier van justitie geëist, nu de rechtbank minder feiten bewezen heeft verklaard dan de officier van justitie heeft gevorderd, waaronder de diefstal met geweld op dagvaarding VIII.
De tijd door de verdachte in voorlopige hechtenis doorgebracht overschrijdt de duur van de op te leggen straf (met één dag). De rechtbank ziet, ook gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, geen ruimte om daarnaast een voorwaardelijk(e) straf(deel) aan de verdachte op te leggen.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vorderingen
Ten aanzien van dagvaarding IV
[naam 1]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Het genoemde bedrag bestaat uit € 3.100,- aan materiële en € 400,- aan immateriële schade.
Ten aanzien van dagvaarding VII
[politieambtenaar 3]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [naam 1] en tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [politieambtenaar 3] tot een bedrag van € 250,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partijen [naam 1] en [politieambtenaar 3] niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 1] (dagvaarding IV)
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Zo sluit de omschrijving van de werkzaamheden in de overgelegde offerte niet aan bij de door de benadeelde partij gestelde schade aan zijn auto en is de datum van de offerte gelegen ruim voor de datum van de schadeveroorzakende handelingen. De benadeelde partij nog de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.
Ten aanzien van de benadeelde partij [politieambtenaar 3] (dagvaarding VII)
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder dagvaarding VII bewezen verklaarde feit, bestaande in aantasting in haar goede naam en eer.
De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 100,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 25 juni 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding VII bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 100,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 juni 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [politieambtenaar 3] .

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 10 juli 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 09/157077-23 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 30 juni 2023 voorwaardelijke opgelegde straf van drie dagen, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde.
Ter zitting van 20 augustus 2024 heeft de officier van justitie geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging, nu uit het strafblad van de verdachte blijkt dat voornoemde voorwaardelijke opgelegde straf reeds ten uitvoer is gelegd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging verzocht.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, nu uit het strafblad van de verdachte blijkt dat van voornoemde voorwaardelijk opgelegde straf reeds bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 28 augustus 2023 in de zaak met het parketnummer 09/213635-23 de tenuitvoerlegging is gelast.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 138, 266, 267, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11. De beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte
ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 5ten laste gelegde;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de
bij dagvaarding I onder 1, dagvaarding III en dagvaarding VIIIten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de
bij dagvaarding I onder 2, 3 en 4, bij dagvaarding II onder 1, 2, 3 en 4, bij dagvaarding IV onder 1 en 2, bij dagvaarding V, bij dagvaarding VI onder 1 en 2 en bij dagvaarding VIIten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.10 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I feit 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken
ten aanzien van dagvaarding I feit 3
het in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
ten aanzien van dagvaarding I feit 4
eenvoudige belediging terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
ten aanzien van dagvaarding II feit 1
diefstal
ten aanzien van dagvaarding II feit 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
ten aanzien van dagvaarding II feit 3
het in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
ten aanzien van dagvaarding II feit 4
diefstal
ten aanzien van dagvaarding IV feit 1
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
ten aanzien van dagvaarding IV feit 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
ten aanzien van dagvaarding V
het in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
ten aanzien van dagvaarding VI feit 1
het in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
ten aanzien van dagvaarding VI feit 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken
ten aanzien van dagvaarding VII
eenvoudige belediging terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
2 (TWEE) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ten aanzien van dagvaarding IV – benadeelde partij [naam 1]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil;
ten aanzien van dagvaarding VII – benadeelde partij [politieambtenaar 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 100,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 25 juni 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 100,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 juni 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [politieambtenaar 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 2 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
vordering tot tenuitvoerlegging
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met het parketnummer 09/157077-23.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.L.E. Bakels, voorzitter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
mr. T.A.B. Mentink, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 september 2024.
Bijlage I: de tenlastelegging
Ten aanzien van dagvaarding I
1
hij op of omstreeks 10 juli 2023 te Delft een blik (Hertog Jan) bier, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Coop (filiaal Hof van Delftlaan 69-75), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 10 juli 2023 te Delft opzettelijk en wederrechtelijk een toilet en/of een cel(ruimte), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Politie, Eenheid Den Haag, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, (tijdelijk) onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3
hij op of omstreeks 10 juli 2023 te Delft in het besloten lokaal van supermarkt Coop, vestiging Hof van Delftlaan 69-75, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 7 juli 2023 schriftelijk de toegang tot die winkel ontzegd voor de duur van 12 maanden;
4
hij op of omstreeks 10 juli 2023 te Delftopzettelijk een ambtenaar, te weten [politieambtenaar 2] , (opsporings)ambtenaar van Politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Jij bent een kankerpedofiel, kankermongool", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
5
hij op of omstreeks 11 juli 2023 te Delft opzettelijk [politieambtenaar 1] , ambtenaar van Politie, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door warme koffie te gooien naar en/of op het gezicht en/of de kleding van die [politieambtenaar 1] ;

Ten aanzien van dagvaarding II

1
hij op of omstreeks 7 juli 2023 te Delft levensmiddelen (o.a. een croissant, kaas, snoep, vlees en/of vis) en/of bestek, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan Albert Heijn, vestiging Martinus Nijhofflaan 7, in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 7 juli 2023 te Delft opzettelijk en wederrechtelijk een winkelmandje en/of (een) digitale prijskaartje(s), in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan Albert Heijn, vestiging Martinus Nijhofflaan 7, in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3
hij op of omstreeks 7 juli 2023 te Delft in het besloten lokaal van Albert Heijn, vestiging Martinus Nijhofflaan 7, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 2 maart 2023 schriftelijk de toegang tot die winkel ontzegd voor de duur van 12 maanden;
4
hij op of omstreeks 7 juli 2023 te Delft een six-pack bier, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Coop, vestiging Hof van Delftlaan 69-75, in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van dagvaarding III
hij, op of omstreeks 24 augustus 2023, te Delft, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk 5578794, krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172a van de gemeentewet, gedaan door of namens de burgemeester van gemeente Delft, in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen 24 juli 2023 tot en met 23 oktober 2023 niet mocht bevinden in/op de wijken Binnenstad, Hof van Delft, Voordijkshoorn en in de directe omgeving van het Centraal Station, door, zich op voornoemde datum om 01:45 op het Stationsplein, althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden;
Ten aanzien van dagvaarding IV
1
hij op of omstreeks 16 juni 2023 te Rijswijk opzettelijk en wederrechtelijk een deur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
2
hij op of omstreeks 22 juni 2023 te Delft opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
Ten aanzien van dagvaarding V
hij, op of omstreeks 1 juli 2023 te Delft in het besloten lokaal bij de Jumbo aan de Troelstralaan 9, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 7 juni 2023 schriftelijk de toegang tot die Jumbo ontzegd voor de duur van 12 maanden;
Ten aanzien van dagvaarding VI
1
hij op of omstreeks 23 juli 2023 te Delft in het besloten lokaal gelegen aan de Troelstralaan bij de Jumbo, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 7 juni 2023 schriftelijk de toegang tot die winkel ontzegd voor de duur van 12 maanden;
2
hij op of omstreeks 23 juli 2023 te Delft, opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Politie Nederland, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, (tijdelijk) onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Ten aanzien van dagvaarding VII
​​
hij op of omstreeks 25 juni 2023 te Delft opzettelijk (een) ambtena(a)r(en), te weten [politieambtenaar 3] , hoofdagent Politie Eenheid Den Haag en/of [politieambtenaar 4] , aspirant Politie Eenheid Den Haag, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "Kankermongool" en/of "Kankerpolitie" en/of "Kurva", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Ten aanzien van dagvaarding VIII
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te Delft een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [naam 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- de telefoon met kracht uit de handen van die [naam 3] te pakken en/of
- met een hand uit te halen naar het gezicht van die [naam 3] en/of
- die [naam 3] met een vuist op het gezicht te slaan.