Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2024 in de zaak tussen
[eiser], v-nummer: [nummer], eiser
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Conclusie en gevolgen
Beslissing
mr. S.M. Hampsink, griffier.
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 27 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het besluit van 16 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en het onderzoek gesloten.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dit houdt in dat de rechtbank het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand houdt. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister mag de aanvraag niet in behandeling nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is, wat in dit geval Duitsland is. Nederland heeft een verzoek om terugname gedaan, dat door Duitsland op 2 mei 2024 is aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat hij niet kan worden teruggestuurd naar Duitsland vanwege het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij stelt dat hij eerder een asielverzoek in Duitsland heeft ingediend dat is afgewezen en dat hij bang is voor discriminatie en racisme bij terugkeer. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland tekortkomingen vertoont die een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM met zich meebrengen. De rechtbank concludeert dat de minister het asielverzoek niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken, omdat eiser geen bijzondere individuele omstandigheden heeft aangevoerd die een overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid zouden getuigen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt dat eiser mag worden overgedragen aan Duitsland, zonder recht op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.