ECLI:NL:RBDHA:2024:13971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
NL24.28577
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 27 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het besluit van 16 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en het onderzoek gesloten.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dit houdt in dat de rechtbank het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand houdt. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister mag de aanvraag niet in behandeling nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is, wat in dit geval Duitsland is. Nederland heeft een verzoek om terugname gedaan, dat door Duitsland op 2 mei 2024 is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat hij niet kan worden teruggestuurd naar Duitsland vanwege het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij stelt dat hij eerder een asielverzoek in Duitsland heeft ingediend dat is afgewezen en dat hij bang is voor discriminatie en racisme bij terugkeer. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland tekortkomingen vertoont die een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM met zich meebrengen. De rechtbank concludeert dat de minister het asielverzoek niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken, omdat eiser geen bijzondere individuele omstandigheden heeft aangevoerd die een overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid zouden getuigen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt dat eiser mag worden overgedragen aan Duitsland, zonder recht op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28577

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R. Akkaya),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [2]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 2 mei 2024 aanvaard.
Mag de minister voor Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft al eerder een verzoek om internationale bescherming in Duitsland ingediend dat is afgewezen en gelooft er niet in de Duitse autoriteiten zijn herhaalde aanvraag deugdelijk zullen behandelen. Verder voert eiser aan dat hij in Duitsland te maken heeft gehad met discriminatie en racisme en dat hij bang is dat dit bij terugkeer weer gaat gebeuren. Eiser stelt dat hij daar geen bescherming van de Duitse autoriteiten kan krijgen. Eiser is dan ook van mening dat hij bij terugkeer in een situatie dreigt te komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister mag ten aanzien van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het Handvest. Eiser heeft niet geconcretiseerd en onderbouwd welke ernstige tekortkomingen het Duitse opvang- en asielsysteem kent. De enkele omstandigheid dat zijn eerdere asielverzoek is afgewezen is daartoe onvoldoende. Eiser heeft aangevoerd dat hij te maken heeft gehad met discriminatie en racisme in Duitsland en dat hij bang is om bij overdracht in een situatie terecht te komen zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM, maar onderbouwt dit betoog verder niet. De gestelde ervaringen met discriminatie en racisme in Duitsland kan eiser naar voren brengen bij de autoriteiten van Duitsland. Het is niet gebleken dat eiser dit heeft gedaan in de tijd dat hij in Duitsland was of dat hij dat niet kan doen in de toekomst. Daarnaast heeft eiser tijdens het aanmeldgehoor zelf verklaard dat hij geen bezwaren heeft tegen zijn overdracht aan Duitsland. [4]
Had de minister het asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moeten trekken?
6. Eiser stelt dat hij niet over kan worden gedragen aan Duitsland vanwege zijn veiligheid. Hij verzoekt de minister om zijn asielaanvraag alsnog inhoudelijk te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister trekt een asielaanvraag onverplicht aan zich als bijzondere individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. [5] Met de verwijzing naar het afwijzen van zijn asielaanvraag en de gestelde discriminatie en racisme in Duitsland heeft eiser echter geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
4.Aanmeldgehoor, pagina 6.
5.Dat staat in artikel 17 van de Dublinverordening, nader ingevuld in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.