ECLI:NL:RBDHA:2024:13945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
NL24.28858
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 16 juli 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 29 juli 2024 heeft de minister de maatregel opgeheven, omdat de eiser was overgedragen aan Spanje.

De rechtbank heeft het beroep behandeld en geconcludeerd dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of de eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring is opgeheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister zorgvuldig heeft gehandeld en dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring, zoals het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het zich onttrekken aan toezicht, voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft betoogd dat hij niet is gehoord voorafgaand aan de maatregel en dat hij psychische klachten heeft, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat een lichter middel niet mogelijk was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter D. Verduijn, in aanwezigheid van griffier R.A. Oelen, en is openbaar gemaakt op 2 augustus 2024. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.28858
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S.N. Ali), en
de minister van Asiel en Migratie,de minister (gemachtigde:mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 29 juli 2024 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is overgedragen aan Spanje.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2003] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Verlenging van de ophouding
3. Eiser stelt dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet voorafgaand aan de maatregel te horen. Eiser voert daartoe aan dat de minister de ophouding had kunnen verlengen, zodat hij dan wellicht wel aanspreekbaar zou zijn. Dan had eiser zijn bezwaren voorafgaand aan de maatregel kenbaar kunnen maken.
4. De rechtbank is van oordeel dat de minister zorgvuldig heeft gehandeld om na te gaan of eiser aanspreekbaar was. De ophouding kan op grond van artikel 50, vierde lid, Vw alleen worden verlengd in het belang van het onderzoek naar de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling. Deze gegevens van eiser waren al bekend en dus kon de ophouding niet worden verlengd. De beroepsgrond slaagt niet.
Gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser alle zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft betwist.
7. Ten aanzien van de zware gronden onder 3a en 3b heeft eiser aangevoerd dat hij op voorgeschreven wijze Europa is ingereisd en daarna naar Nederland is gekomen. Verder zou eiser niet hebben geweten dat hij aan toezicht was onderworpen en door zijn persoonlijke trauma en omstandigheden heeft eiser verzuimd zich te melden. De zware gronden onder 3a en 3b mogen daarom volgens eiser niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd.
8. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft in Spanje asiel aangevraagd en had daar zijn procedure moeten afwachten, maar is doorgereisd naar Nederland. Er bestond geen circulatierecht en eiser is niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen. De zware grond onder 3a kan daarom aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd. Verder heeft eiser geen melding gemaakt van zijn illegale verblijf, zich niet gehouden aan een eerder opgelegde meldplicht en is meerdere keren met onbekende
bestemming vertrokken. De zware grond onder 3b kan daarom ook aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd.
9. De zware gronden onder 3a en 3b zijn al voldoende om de bewaring te kunnen dragen. Daaruit volgt ook dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. De geschilpunten over de overige betwiste gronden behoeven geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.

Lichter middel

10. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser voert daartoe aan dat hij niet is gehoord voorafgaand aan de maatregel, waardoor hij zijn bezwaren niet vooraf kenbaar heeft kunnen maken. Daarnaast voert eiser aan dat hij drie keer een zelfmoordpoging heeft gedaan en last heeft van psychische klachten.
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring blijkt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Eiser is al twee keer eerder met onbekende bestemming vertrokken en heeft zich eerder ook niet gehouden aan zijn meldplicht. De gemachtigde van de minister heeft er tijdens de zitting op gewezen dat eiser in het met hem gevoerde vertrekgesprek geen melding van zijn medische problematiek heeft gedaan en zich ook niet heeft gewend tot de aanwezige zorg in het detentiecentrum. De minister hoefde daarom geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
12. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 augustus 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.