ECLI:NL:RBDHA:2024:13944

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
NL24.29012
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Ghanese nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 20 juli 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 25 juli 2024 heeft de minister de maatregel opgeheven, omdat de grondslag van de maatregel was gewijzigd. De rechtbank heeft op 29 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 22 juli 2024 zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt, maar dat de minister de maatregel van bewaring pas op 25 juli 2024 heeft omgezet. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was voor de periode van 22 tot 25 juli 2024, omdat de minister niet tijdig heeft gehandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming van één dag, vastgesteld op € 100,-. Daarnaast heeft de rechtbank de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.750,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 augustus 2024 en hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.29012
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe), en
de Minister van Asiel en Migratie,de minister (gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 25 juli 2024 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat de grondslag van de maatregel gewijzigd is.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.K. Umar. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Ghanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1975] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Gronden van de maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister deze gronden aan de maatregel ten grondslag mogen leggen.
Omzetting van de maatregel
5. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Eiser heeft op 22 juli 2024 via een e-mailbericht van zijn gemachtigde te kennen gegeven een asielaanvraag te willen indienen en de minister had de bewaringsmaatregel daarom uiterlijk op 24 juli 2024 moeten worden omgezet naar een bewaring op grond van artikel 59b van de Vw. Nu de minister dit pas op 25 juli 2024 heeft gedaan is er onvoldoende voortvarend gehandeld en heeft eiser één dag onrechtmatig in bewaring doorgebracht. De minister heeft aangevoerd dat de maatregel van bewaring tijdig is omgezet. De regievoerder ontving op 23 juli 2024, na het met eiser gevoerde vertrekgesprek, het bericht dat eiser asiel wilde aanvragen. In het vertrekgesprek heeft eiser zelf niet te kennen gegeven een asielwens te hebben. Vervolgens heeft de regievoerder eiser op 24 juli 2024 de asielaanvraag laten ondertekenen en is de maatregel van bewaring op 25 juli 2024 omgezet.
6. De rechtbank gaat mee in het standpunt van eiser dat de maatregel te laat is omgezet en eiser één dag onterecht in bewaring heeft doorgebracht. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de gemachtigde van eiser desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat hij na overleg met eiser op 22 juli 2024 diezelfde middag per e-mail rechtstreeks aan de Unit Asiel van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) op Schiphol de asielwens van eiser kenbaar heeft gemaakt en kort na de verzending van het e-mailbericht daarover met die afdeling telefonisch contact heeft opgenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze lezing te twijfelen.. Ook de verklaring van zijn gemachtigde dat eiser zelf in het vertrekgesprek op 23 juli 2024 geen aanleiding zag om zijn asielwens bij de regievoerder te melden, omdat hij die wens de dag ervoor al met zijn gemachtigde had besproken, acht de rechtbank aannemelijk. Dat de regievoerder mogelijk op 23 juli 2024 niet heeft onderkend dat de asielwens van eiser al op 22 juli 2024 onder de aandacht van de IND was gebracht, komt voor rekening en risico van de minister. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden had de minister de maatregel van bewaring uiterlijk op 24 juli 2024 moeten omzetten. De beroepsgrond slaagt.
Ambtshalve toetsing
7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was met ingang van 25 juli 2024 onrechtmatig.
9. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 1 dag onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1
x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 100,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 100,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 augustus 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.