In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Ghanese nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 20 juli 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 25 juli 2024 heeft de minister de maatregel opgeheven, omdat de grondslag van de maatregel was gewijzigd. De rechtbank heeft op 29 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 22 juli 2024 zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt, maar dat de minister de maatregel van bewaring pas op 25 juli 2024 heeft omgezet. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was voor de periode van 22 tot 25 juli 2024, omdat de minister niet tijdig heeft gehandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming van één dag, vastgesteld op € 100,-. Daarnaast heeft de rechtbank de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.750,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 augustus 2024 en hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.