ECLI:NL:RBDHA:2024:13943

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
NL24.29080
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Roemeense vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.B.J. Strooij, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, die op 17 juli 2024 de maatregel van bewaring had opgelegd. De minister, vertegenwoordigd door mr. M.M.E. Disselkamp, heeft de maatregel op 25 juli 2024 opgeheven omdat de eiser naar Roemenië was uitgezet. De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2024 behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit, omdat de eiser niet schriftelijk en in een begrijpelijke taal op de hoogte was gesteld van de gronden van de bewaring. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitvalt, omdat de eiser zelf had geweigerd om mee te werken aan het gehoor voorafgaand aan de maatregel. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het gebruik van handboeien tijdens de overbrenging rechtmatig was, gezien het recalcitrante gedrag van de eiser.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank concludeert dat er geen onrechtmatigheid was in de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 augustus 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.29080
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij),
en
de Minister van Asiel en Migratie,de minister (gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 25 juli 2024 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is uitgezet naar Roemenië.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Roemeense nationaliteit en is geboren op [1988] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vb
3. Eiser stelt dat de minister heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. De minister heeft immers nagelaten om hem bij de uitreiking van het bestreden besluit schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte te brengen van de gronden van de bewaring. Eiser voert daartoe ook aan dat er sprake is van een zwaarwegend belang omdat de feiten, omstandigheden en gronden van de maatregel ook niet mondeling, in een taal die hij verstaat, aan hem zijn medegedeeld. Eiser verwijst naar de recente uitspraak d.d. 24 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024/2979) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), waarin zij de belangenafweging in het voordeel van de minister laten uitvallen omdat de feiten en omstandigheden en de gronden van de maatregel mondeling, in een taal die de vreemdeling verstaat, zijn medegedeeld voorafgaand aan de maatregel. Dit is in het geval van eiser niet gebeurd. Eiser weigerde om in gesprek te gaan en wist daardoor niet op basis van welke feiten, omstandigheden en gronden hij in bewaring werd gesteld.
4. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier inderdaad niet blijkt dat de minister de door eiser genoemde voorschriften van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb, in acht heeft genomen. Daarom is er sprake van een gebrek bij oplegging van de maatregel. Dit gebrek leidt niet onmiddellijk tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel, maar tot een belangenafweging. Deze belangenafweging valt in het voordeel van de minister uit. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
5. Eiser heeft geweigerd om mee te werken aan het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring. Dat eiser hierdoor niet wist op basis van welke feiten, omstandigheden en gronden hij in bewaring werd gesteld komt naar het oordeel van de rechtbank voor zijn rekening en risico. Voorts wijst de rechtbank in dit verband op de gronden van de maatregel die, zoals hierna in rechtsoverweging 9 zal blijken, niet worden betwist. De beroepsgrond slaagt niet.
Handboeien
6. Eiser stelt dat het gebruik van handboeien tijdens de overbrenging niet rechtmatig was, omdat in strijd met artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren onvoldoende in het proces-verbaal is toegelicht welke feiten en omstandigheden het gebruik van de handboeien vereisten.
7. De rechtbank is van oordeel dat de handboeien rechtmatig zijn aangelegd en het gebruik daarvan voldoende is toegelicht in het desbetreffende proces-verbaal, aangezien daarin is aangegeven dat eiser recalcitrant gedrag vertoonde. De beroepsgrond slaagt niet.

Gronden van de maatregel van bewaring

8. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister deze gronden aan de maatregel ten grondslag mogen leggen.
Voortvarendheid
10. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn uitzetting. Eiser is van mening dat zijn uitzetting sneller had kunnen plaatsvinden, omdat er dagelijks vluchten plaatsvinden tussen Nederland en Roemenië.
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld. Op 18 juli 2024 is voor eiser een vlucht aangevraagd. Op zitting heeft de vertegenwoordiger van de minister aangegeven voor het boeken van een vlucht afhankelijk te zijn van de beschikbaarheid van verschillende diensten, zoals het vervoer naar de luchthaven en de begeleiding op de luchthaven. Op 22 juli 2024 bleek dat eiser op 25 juli 2024 kon uitreizen. Op 23 juli 2024 heeft er ook een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
12. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 augustus 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.