ECLI:NL:RBDHA:2024:1394

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
C/09/658113 KG ZA 23-1054
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing tot handhaving van de plaatsing van eiser op de GVM-lijst met status verhoogd in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], thans verblijvende in de P.I. [locatie 1], en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid). De eiser vorderde de Staat te bevelen hem van de GVM-lijst te verwijderen, met de stelling dat de handhaving van zijn plaatsing onrechtmatig was. De eiser is sinds 11 april 2018 gedetineerd en staat sinds januari 2019 op de GVM-lijst met een verhoogd risico. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Operationeel Overleg (OO) op basis van informatie van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) en het Openbaar Ministerie (OM) heeft besloten de GVM-status van eiser te handhaven. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het OO in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen, gezien de dreiging van liquidatie en de betrokkenheid van eiser bij criminele activiteiten. De vordering van eiser is afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van het OO en de noodzaak van een marginale toetsing door de rechter.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/658113 / KG ZA 23-1054
Vonnis in kort geding van 22 januari 2024
in de zaak van
[eiser],thans verblijvende in de P.I. [locatie 1],
eiser,
advocaat mr. T.S. van der Horst te Utrecht,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J. Perenboom te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 december 2023, met producties 1 tot en met 6;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 12;
- de op 8 januari 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is sinds 11 april 2018 gedetineerd. Sinds 23 mei 2023 verblijft hij in de PI [locatie 1].
2.2.
Bij vonnis van 19 januari 2022 heeft de rechtbank Noord-Holland [eiser] veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens betrokkenheid bij drie liquidaties, de voorbereiding van één liquidatie en deelneming aan een criminele organisatie. Bij arrest van 22 december 2023 heeft het gerechtshof Amsterdam dezelfde feiten bewezen verklaard en eveneens aan [eiser] een levenslange gevangenisstraf opgelegd.
2.3.
[eiser] staat sinds januari 2019 op de lijst van gedetineerden met een vlucht- en maatschappelijk risico (hierna: ‘de GVM-lijst’), aanvankelijk met de status ‘hoog’ en sinds augustus 2020 met de status ‘verhoogd’. Tot 9 februari 2022 heeft het Operationeel Overleg (hierna: ‘OO’) die plaatsing gegrond op de toepasselijkheid van criterium A - (risico op) ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf -, criterium B - (vermoeden van) voortgezet crimineel handelen vanuit detentie - en criterium C - (risico op) liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde - als genoemd in artikel 2.1 van de ‘Circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico’ van 8 juli 2021 (hierna: ‘de Circulaire’).
2.4.
Vanaf 9 februari 2022 tot medio september 2022 heeft het OO de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst gehandhaafd op basis van de toepasselijkheid van criterium A, criterium B en criterium E (ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting) van artikel 2.1 van de Circulaire. In de op 9 maart 2022 door de PI [locatie 2] aan [eiser] gedane mededeling van de naar aanleiding van de gehandhaafde plaatsing op de GVM-lijst aan hem opgelegde toezichtmaatregelen valt te lezen dat criterium C niet meer door het OO op [eiser] van toepassing is. Met ingang van medio september 2022 heeft het OO de GVM-status ‘verhoogd’ van [eiser] gehandhaafd (en tot op heden verlengd) op grond van uitsluitend de toepasselijkheid van criterium C.
2.5.
Het OO heeft zich in het kader van de beslissingen over de (handhaving van) de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst onder meer laten informeren door het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (hierna: ‘GRIP’) en de P.I. waar [eiser] op dat moment verbleef/verblijft. Het GRIP heeft daartoe diverse rapporten over [eiser] opgesteld. De twee meest recente rapporten van het GRIP zijn van 8 februari 2023 en 11 juli 2023.
2.6.
In het GRIP-rapport van 8 februari 2023 valt met betrekking tot het risico op liquidatie of bedreiging in detentie van of door [eiser] het volgende te lezen:
“Sinds februari 2013 staat [eiser] op de dodenlijst van de groepering (CSV) van [Naam]. Gezien de rol van [eiser] in het conflict en de voortzetting van het conflict is de dreiging onverminderd. Op dit moment zijn er concrete aanwijzingen / informatie dat [eiser] gevaar loopt.
In 2021 heeft [eiser] aangegeven te willen verklaren. Destijds heeft dit geleid tot veel mediapubliciteit; hierdoor zijn criminelen en dus ook criminele opponenten in het milieu op de hoogte dat [eiser] heeft verklaard. Recent is in de media het bericht verschenen dat [eiser] voornemens is alsnog verklaringen af te leggen die gezien de huidige dreiging op nogmaals een levenslange gevangenisstraf, mogelijk door anderen als ernstige bedreiging gezien kunnen worden. Het Hof heeft inmiddels besloten dat [eiser] inderdaad nogmaals over alle zaaksdossiers gehoord moet gaan worden. Dit moet voor 1 maart 2023 afgerond zijn.”
2.7.
In het rapport van 11 juli 2023 heeft het GRIP over dit risico het volgende opgemerkt:
Nieuwe informatie Openbaar Ministerie d.d. 10 juni 2023:
De zaak dient in Hoger Beroep. [eiser] heeft aangegeven te willen verklaren hetgeen hem kwetsbaar zou kunnen maken voor represailles vanuit de medeverdachten. Dit heeft hij echter ook al eerder gedaan. Deze keer is het alleen bij een voornemen gebleven en uiteindelijk is het verhoor niet doorgegaan. Van belang is nog te melden dat begin september in deze zaak getuigenverhoren ter zitting plaats vinden, waarbij medeverdachten onder meer[naam in rapport weggelakt, toev. vzr.]
en[naam in rapport weggelakt, toev. vzr.]
zullen worden gehoord. Met[naam in rapport weggelakt, toev. vzr.]
lijkt de verhouding met betr. conflictueus, met[naam in rapport weggelakt, toev. vzr.]
lijkt sprake te zijn van een hiërarchische verhouding, waarbij betr. zijn meerdere probeert vrij te pleiten. Alertheid in de via via onderlinge contacten is derhalve gewenst. De informatie uit eerdere GRIP rapporten is nog steeds actueel.”
2.8.
Het OO heeft (laatstelijk) op 9 augustus 2023 besloten de GVM-status ‘verhoogd’ van [eiser] te verlengen op grond van de toepasselijkheid van criterium C. Blijkens het verslag van deze bespreking heeft het OO die beslissing gebaseerd op de hiervoor weergegeven informatie van het OM van 10 juni 2023 en onderstaande informatie van de P.I. [locatie 1]:
“Liquidatiedreiging
Sinds februari 2013 staat [eiser] op de dodenlijst van de groepering (CSV) van[naam weggelakt, toev. vzr.]
Gezien de rol van betr. in het conflict en de voortzetting van het conflict is de dreiging onverminderd. Betr. is in 1e aanleg veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf ter zake zijn betrokkenheid bij drie moorden, voorbereidingshandelingen tot moord en deelname aan een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van moord, voorbereiden van moord en wapenbezit. Betr. gedraagt zich correct richting personeel. Hij probeert soms, buiten zijn mentoren om, zaken te regelen (zoals het hebben van bezoek in een familiekamer tijdens een regulier bezoekblok). Hij is hierop aangesproken. Wegens de nog immer actuele liquidatiedreiging en het willen verklaren tijdens het Hoger Beroep, wordt de GVM-status verlengd. Beoordeling: Verlengen Verhoogd (C).”
2.9.
De beroepscommissie van Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft op 23 mei 2023 een door [eiser] ingesteld beroep tegen de afwijzing door de Minister voor Rechtsbescherming van een verzoek om incidenteel verlof voor een kraambezoek ongegrond verklaard. Daarbij heeft de beroepscommissie overwogen dat het liquidatierisico dat eveneens ten grondslag ligt aan plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst met de status ‘verhoogd’, in het bijzonder in de context van het nog te behandelen hoger beroep reëel wordt geacht, en dat hierdoor zijn veiligheid tijdens het verzochte verlof onvoldoende kan worden gegarandeerd. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake van een schending van artikel 8 EVRM.
2.10.
De directeur van de P.I. [locatie 1] heeft op of omstreeks 23 mei 2023 vanwege diens GVM-status aan [eiser] een aantal toezichtmaatregelen opgelegd. [eiser] heeft daartegen schriftelijk beklag gedaan bij de Beklagcommissie van de P.I. [locatie 1]. Op dit beklag is nog niet beslist. [eiser] heeft tevens op 2 juni 2023 een schorsingsverzoek ingediend bij de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ. De voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ heeft dit verzoek op 9 juni 2023 afgewezen, omdat naar zijn voorlopig oordeel de noodzaak voor het opleggen van de bestreden toezichtmaatregelen voldoende aannemelijk is geworden.
2.11.
Op 19 december 2023 heeft de directeur van de P.I. [locatie 1] de selectiefunctionaris geadviseerd [eiser] zo spoedig mogelijk over te plaatsen naar een andere P.I., omdat zijn veiligheid naar aanleiding van een bij het GRIP en de politie binnengekomen melding niet langer gewaarborgd is. Blijkens dit selectieadvies gaat het om de volgende melding:
“Er bestaat liquidatiegevaar voor [eiser]. in de gevangenis. Voorbereidingen tot die liquidatie getroffen, mogelijk aangestuurd door medeverdachten[naam weggelakt, toev. vzr.]
of[naam weggelakt, toev. vzr.]
, of neef van[naam weggelakt, toev. vzr.]
. [eiser]’s recente verklaringen en verraad over medeverdachten hebben zijn doodvonnis getekend. Zijn plek is bekend hebben wij begrepen, P.I. [locatie 1], afdeling [letter]. Niet duidelijk is of het bij verminking blijft of uitschakelen.”
Verder valt in het selectieadvies het volgende te lezen:
“De grootste zorg van PI [locatie 1] is dat het zeer gespecificeerd benoemd wordt in welke inrichting en op welke afdeling [eiser] verblijft. De precieze specificatie in de mail maakt het lastig om de veiligheid van [eiser] in de PI [locatie 1] te kunnen en blijven waarborgen. Per direct is hij in een afzonderingscel geplaatst.”
2.12.
Bij brief van 21 december 2023 heeft de selectiefunctionaris aan [eiser] bericht dat hij vanwege de hiervoor weergegeven melding en het daaruit blijkende liquidatierisico zal worden overgeplaatst naar de P.I. [locatie 3].
2.13.
Bij brief van 21 december 2023 heeft de selectiefunctionaris aan [eiser] bericht dat de directeur van de P.I. [locatie 1] het voorstel tot selectie heeft ingetrokken en dat daarmee de selectiebeslissing van 21 december 2023 komt te vervallen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te bevelen hem van de GVM-lijst te (doen) verwijderen, zulks met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – aan dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt door zijn plaatsing op de GVM-lijst te handhaven. Volgens [eiser] heeft het OO in redelijkheid niet tot handhaving kunnen besluiten, omdat hiervoor geen noodzaak bestaat. Het door het OO geconstateerde liquidatierisico is volgens [eiser] niet geconcretiseerd en uitsluitend gebaseerd op achterhaalde informatie. Daarbij merkt [eiser] op dat het feit dat hij op een dodenlijst staat van de groepering CSV van [Naam] in 2022 gedurende een aantal maanden geen reden is geweest voor het aannemen van een liquidatierisico. Ook de media-aandacht voor zijn getoonde bereidheid tot het afleggen van verklaringen gaf daartoe destijds kennelijk geen aanleiding. Verder stelt [eiser] dat hij uiteindelijk geen nadere verklaringen in het hoger beroep heeft afgelegd en dat dit tijdens de verlenging van zijn GVM-status op 9 augustus 2023 bij het OO bekend was. Desondanks is het liquidatierisico ten onrechte onverkort aanwezig geacht. [eiser] stelt een spoedeisend belang bij zijn vordering te hebben, omdat hij als gevolg van het voortduren van de plaatsing op de GVM-lijst wordt geconfronteerd met verregaande vrijheidsbeperkingen en inbreuken op zijn privacy.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt door zijn plaatsing op de GVM-lijst met de status ‘verhoogd’ te handhaven. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, om kennis te nemen van die vordering gegeven. [eiser] is in zijn vordering ook ontvankelijk, nu aan hem geen andere rechtsgang ter beschikking staat om de door hem beoogde verwijdering van de GVM-lijst te bewerkstelligen.
4.2.
Bij de beoordeling van de vordering van [eiser] stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. Bij plaatsing op de GVM-lijst wordt blijkens de Circulaire onderscheid gemaakt tussen gedetineerden met de status (in de Circulaire ook aangeduid als risicoprofiel) “verhoogd”, “hoog” en “extreem”. Bij iedere status hoort een aantal aan de gedetineerde op te leggen toezichtmaatregelen. Of een gedetineerde een verhoogd, hoog of extreem vlucht-/maatschappelijk risico vormt, wordt bepaald in het OO, op grond van onder meer informatie van het GRIP, het Openbaar Ministerie (OM) en de P.I. waar de gedetineerde verblijft. Na plaatsing op de GVM-lijst vindt in beginsel halfjaarlijks een herbeoordeling plaats in het OO of eerder als daar aanleiding voor is. De criteria op basis waarvan het OO kan besluiten tot plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst zijn neergelegd in paragraaf 2.1 van de Circulaire. Het OO adviseert de directeur van de P.I. waar de desbetreffende gedetineerde is/wordt gedetineerd over de op te leggen toezichtmaatregelen. Aan het OO komt bij de beslissing tot (handhaving van de) plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst een grote mate van beoordelingsvrijheid toe. Dit betekent dat zo’n beslissing van het OO in rechte slechts marginaal kan worden getoetst.
4.3.
In het kader van die marginale toetsing dient volgens de Staat het door de (voorzitter van) de beroepscommissie van de RSJ in de uitspraken van 23 mei 2023 en 9 juni 2023 gegeven oordeel over het ten aanzien van [eiser] bestaande liquidatierisico, als uitgangspunt te worden genomen. Dat oordeel is immers gegeven door de ter zake gespecialiseerde detentierechter, aldus de Staat. De voorzieningenrechter volgt de Staat in dit standpunt niet. De (voorzitter van) de beroepscommissie van de RSJ is de gespecialiseerde penitentiaire rechter ten aanzien van de aan een gedetineerde opgelegde toezichtmaatregelen. De aan [eiser] opgelegde toezichtmaatregelen liggen in deze procedure niet ter beoordeling voor. [eiser] verlangt in deze procedure een oordeel over de rechtmatigheid van (het handhaven van) de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst met de status ‘verhoogd’. Tegen die beslissing staat geen rechtsgang bij de penitentiaire rechter open. Dit betekent dat de voorzieningenrechter zich binnen de grenzen van de hiervoor besproken marginale toetsing zelfstandig een oordeel dient te vormen over de vraag of het OO op 9 augustus 2023 in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst met de status ‘verhoogd’ te handhaven vanwege het bestaan van een liquidatierisico. Meer in het bijzonder moet worden beoordeeld of het OO daartoe op grond van de hem destijds beschikbare informatie heeft kunnen besluiten. Aan informatie van latere datum, zoals de melding die in december 2023 bij het GRIP en de politie is binnengekomen, komt bij die beoordeling geen betekenis toe. Het gaat daarbij immers om informatie die niet aan de beslissing van 9 augustus 2023 ten grondslag heeft gelegen. Van zulke nieuwe informatie zal het OO pas bij een herbeoordeling van de GVM-status van [eiser] kennis kunnen nemen. Die herbeoordeling vindt in beginsel halfjaarlijks plaats (in het geval van [eiser] dus op of omstreeks 9 februari 2024), maar dit kan blijkens alinea 4.3 van de Circulaire ook eerder als daar aanleiding voor is. [eiser] kan het OO ook zelf verzoeken om die herbeoordeling eerder uit te voeren. Op de uitkomsten van een door het OO uit te voeren herbeoordeling kan in dit kortgeding niet vooruit worden gelopen.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het OO op basis van de op dat moment aan hem bekende informatie in redelijkheid kunnen besluiten om plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst met de status ‘verhoogd’ vanwege het bestaan van een liquidatierisico op 9 augustus 2023 te handhaven. Daartoe is het volgende van belang. Vast staat dat [eiser] in zijn strafzaak in eerste aanleg verklaringen heeft afgelegd over medeverdachten. Tevens staat vast dat hij gedurende het hoger beroep in zijn strafzaak heeft aangekondigd dat hij opnieuw verklaringen over zijn medeverdachten wilde afleggen en dat zijn bereidheid daartoe (opnieuw) tot veel media-aandacht heeft geleid. Zowel het daadwerkelijk afleggen van verklaringen over medeverdachten als het in 2022 publiekelijk bekend worden van de bereidheid daartoe in hoger beroep maken [eiser] logischerwijs een mogelijk doelwit voor represailles van die medeverdachten en mogelijk van (andere) leden van de criminele (moord-)organisatie waarbinnen [eiser] actief was. Dat [eiser] er uiteindelijk vanaf heeft gezien om in hoger beroep verklaringen af te leggen, betekent – anders dan [eiser] stelt – niet dat dit liquidatierisico niet meer aanwezig is. Daarbij komt dat [eiser] in februari 2013 is geplaatst op een dodenlijst van groepering CSV vanwege zijn rol in een conflict binnen dan wel met die organisatie. [eiser] heeft gesteld dat van dit conflict inmiddels geen sprake meer is, maar die stelling kan door de voorzieningenrechter niet op juistheid worden getoetst. Bij die stand van zaken heeft het OO, dat bij uitstek in staat moet worden geacht om een inschatting te maken van de gevaren die [eiser] (en daarmee ook het personeel van en andere gedetineerden verblijvend in de P.I. waarin [eiser] verblijft) loopt vanwege de door hem afgelegde verklaringen, zijn aanvankelijke bereidheid tot het afleggen van meer en/of aanvullende verklaringen in hoger beroep en zijn conflict met dan wel betrokkenheid bij een conflict met groepering CSV, op 9 augustus 2023 in redelijkheid tot zijn beslissing kunnen komen om de GVM-status van [eiser] onverkort op grond van het criterium liquidatierisico te handhaven. De omstandigheid dat het OO de GVM-status ‘verhoogd’ van [eiser] in 2022 gedurende een aantal maanden niet heeft gegrond op dit criterium, ontneemt het OO vanzelfsprekend niet de bevoegdheid om dit criterium op een later moment opnieuw aan de GVM-status van [eiser] ten grondslag te leggen als de omstandigheden van het geval daartoe naar zijn oordeel aanleiding geven. In het geval van [eiser] was medio 2022 sprake van gewijzigde omstandigheden in de vorm van (in ieder geval) zijn getoonde bereidheid tot het afleggen van verklaringen in hoger beroep en die bereidheid kan als zodanig (opnieuw) kwaad bloed hebben gezet bij medeverdachten en (andere) leden van de criminele (moord-) organisatie waarbinnen [eiser] actief was.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend. Bij gebreke van tijdige betaling is de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht, te vermeerderen met de nakosten zoals vermeld in 4.5, en bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2024.
mw