ECLI:NL:RBDHA:2024:13936
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Faillissementswet
In deze zaak heeft de heer [verzoeker] op 30 augustus 2024 een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag, waarin hij vroeg om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b, eerste lid, van de Faillissementswet (Fw). Het verzoek was gericht tegen [verhuurder] B.V., die de woning van de heer [verzoeker] wilde ontruimen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het verzoekschrift incompleet was, omdat het exploot van de gerechtsdeurwaarder, waarin de datum van de ontruiming werd aangezegd, ontbrak. Dit exploot is essentieel om te kunnen vaststellen of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals bedoeld in artikel 287b Fw.
De rechtbank heeft de heer [verzoeker] verzocht om het ontbrekende exploot over te leggen, maar dit is niet gebeurd. Daarnaast dient een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening vergezeld te zijn van een WSNP-verzoek, wat ook niet was ingediend. Gezien deze tekortkomingen heeft de rechtbank geoordeeld dat de heer [verzoeker] niet ontvankelijk is in zijn verzoek om een voorlopige voorziening. De beslissing werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 augustus 2024, waarbij mr. A.C.M. Höppener als rechter optrad en H.E. Keskin als griffier aanwezig was.