ECLI:NL:RBDHA:2024:13933

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
NL24.19756
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke asielzaak

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een aanvraag voor asiel heeft ingediend. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat verzoekster geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de minister van Asiel en Migratie. Deze beslissing volgde op de afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag op 14 september 2022, waartegen verzoekster bezwaar heeft gemaakt. De minister heeft op 11 juli 2024 op dit bezwaarschrift beslist, maar verzoekster heeft hiertegen geen beroep ingesteld, waardoor er geen beroepsprocedure loopt. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening niet inhoudelijk kan beoordelen. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van griffier B.A. van der Wiel, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19756

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], V-nummer: [vnummer], verzoekster

(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), verweerder [1]

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoekster. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
1.2.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 14 september 2022 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3
Verweerder heeft op 11 juli 2024 beslist op het bezwaarschrift van verzoekster.
1.4
Verzoekster heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissing op het bezwaarschrift.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het verzoek om voorlopige voorziening gaat over het primaire besluit en het besluit op het bezwaar tegen dat besluit. Tegen dat laatste besluit loopt geen beroepsprocedure. Alleen als dat wel het geval is, kan iemand een verzoek om voorlopige voorziening doen.

Conclusie en gevolgen

3. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B.A. van der Wiel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.