ECLI:NL:RBDHA:2024:13926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.32965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige voortduring van de maatregel van bewaring van een ongedocumenteerde vreemdeling zonder zicht op uitzetting

Op 30 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een ongedocumenteerde vreemdeling van Gambiaanse nationaliteit. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, omdat er geen zicht op uitzetting is. De minister van Asiel en Migratie had de maatregel van bewaring opgelegd op 30 november 2023, en deze was verlengd op 23 mei 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister sinds 2021 heeft geprobeerd de eiser uit te zetten naar verschillende landen, maar zonder resultaat. Eiser heeft medewerking verleend aan eerdere uitzettingspogingen, maar deze hebben niet geleid tot de afgifte van een laissez-passer (lp). De rechtbank concludeert dat de verwachting dat de minister nu wel succesvol zal zijn, niet realistisch is, vooral gezien de weigering van de eiser om medewerking te verlenen aan verdere presentaties.

De rechtbank heeft de zaak behandeld met behulp van telehoren en heeft de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat deze onrechtmatig is, omdat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar de minister is wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser tot een bedrag van €875,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32965

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van gestelde Gambiaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister, (gemachtigde: mr. D. Kuiper).

Procesverloop

De minister heeft op 30 november 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort. Bij besluit van 23 mei 2024 heeft de minister de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd.
Om uitvoering te geven aan het arrest van het Hof van Justitie van 8 november 2022 in de zaak C, B en X (gevoegde zaken C-704/20 en C-39/21, ECLI:EU:C:2022:858) heeft de minister op 20 augustus 2024 de rechtbank van deze voortduring in kennis gesteld en de rechtbank verzocht om een rechtmatigheidsbeoordeling te verrichten. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep in die zin dat eiser geacht wordt een verzoek om schadevergoeding te hebben ingediend indien de voortduring van de maatregel onrechtmatig wordt bevonden.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2024 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring driemaal eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 13 juni 2024 (in de zaak NL24.22256) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 7 juni 2024.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Zicht op uitzetting
3. Eiser voert ter zitting aan dat zicht op uitzetting ontbreekt. Sinds 2021 wordt al geprobeerd eiser uit te zetten naar verschillende landen, zonder het gewenste resultaat. Zo is eiser in 2021 gepresenteerd bij de Malinese autoriteiten, in 2022 bij de Gambiaanse autoriteiten en in 2023 opnieuw bij de Malinese autoriteiten. Ondanks dat eiser aan deze presentaties zijn medewerking heeft verleend, hebben ze niet geleid tot de afgifte van een lp. De minister richt zich nu weer op uitzetting naar Gambia door op 24 januari 2024 wederom een lp-aanvraag bij de Gambiaanse autoriteiten in te dienen. Eiser betwist niet dat er veel uitzettingshandelingen door de minister worden verricht, maar stelt dat sprake is van een herhaling van zetten. Eiser acht het niet aannemelijk dat Gambia na de eerdere afwijzing nu wel een lp ten behoeve van hem zal afgeven en weigert dan ook medewerking te verlenen aan de presentaties. Daarnaast moet ook worden meegewogen dat eiser vandaag al tien maanden aaneengesloten in detentie verblijft. De belangen van eiser wegen dan ook steeds zwaarder. Eiser heeft tot slot de indruk dat de bewaring een punitief karakter heeft gekregen vanwege zijn weigerachtige houding.
4. De minister voert ter zitting aan dat de bewaring niet als doel heeft eiser te straffen, maar hem uit te zetten. Nu eiser hier niet aan meewerkt, is het aan hemzelf te wijten dat de bewaring langer duurt. Ten aanzien van het zicht op uitzetting stelt de minister zich op het standpunt dat het eerder bij Gambia ingediende lp-traject is ingediend in een periode waarin Gambia in geheel geen lp’s verstrekte. Na een aantal diplomatieke ontwikkelingen verlenen de Gambiaanse autoriteiten inmiddels weer medewerking aan het verstrekken van lp’s. De minister verwijst daarbij naar door DT&V overgelegde cijfers, waaruit blijkt dat de Gambiaanse autoriteiten van 1 januari 2024 tot en met 31 juli 2024 van de 39 verzoeken om nationaliteitsbevestigingen er 4 hebben bevestigd en 3 lp’s hebben afgegeven. Het zicht op uitzetting ontbreekt dan ook niet.
Oordeel rechtbank
5. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt en overweegt daartoe dat de minister eiser al sinds 2021 probeert uit te zetten naar verschillende landen, echter zonder resultaat. Ten aanzien van het traject richting Gambia overweegt de rechtbank dat eiser aan het in 2021 ingezette traject wel zijn medewerking heeft verleend, maar dit niet heeft geresulteerd tot de afgifte van een lp. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat deze nu wel zal worden afgegeven, temeer nu eiser weigert mee te werken aan presentaties. De door de minister overgelegde cijfers ten aanzien van lp-afgiftes door Gambia leiden niet tot een ander oordeel; de cijfers zijn niet zodanig overtuigend dat op grond daarvan verwacht kan worden dat een lp zal worden afgegeven aan een ongedocumenteerde en niet meewerkende vreemdeling als eiser. Nu het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring met ingang van vandaag onrechtmatig voortduurt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf vandaag onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
7. Omdat de bewaring onrechtmatig is geworden op de dag dat ook de opheffing van de maatregel wordt bevolen, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser schadevergoeding toe te kennen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
8. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.