ECLI:NL:RBDHA:2024:13864
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag en proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker had op 13 mei 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 verwezen naar de meervoudige kamer. De zitting voor de voorlopige voorziening vond plaats op 26 juni 2024, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. Aan het einde van de zitting werd het onderzoek in de voorlopige voorzieningenprocedure gesloten.
De voorzieningenrechter overwoog dat een voorlopige voorziening alleen mogelijk is zolang de rechtbank nog niet op het beroep heeft beslist. Aangezien de meervoudige kamer inmiddels op het beroep had beslist, was een voorlopige voorziening niet meer mogelijk. Het verzoek werd dan ook afgewezen. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder wel in de proceskosten van verzoeker moest worden veroordeeld, die op € 875,- werden vastgesteld voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.