ECLI:NL:RBDHA:2024:13851

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.24387
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvullend terugkeerbesluit aan Algerijnse vreemdeling, beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een aanvullend terugkeerbesluit dat aan een Algerijnse vreemdeling is opgelegd. De vreemdeling, eiser, had eerder al een terugkeerbesluit ontvangen op 17 mei 2018, waarin hem de verplichting werd opgelegd om terug te keren naar zijn land van herkomst of een ander land buiten de EU waar zijn toelating is gewaarborgd. Het bestreden besluit, dat op 15 mei 2024 werd genomen, voegde hieraan toe dat de terugkeerinspanningen van de Nederlandse overheid zich specifiek op Algerije zouden richten.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 8 augustus 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gelegenheid heeft geboden aan eiser om zijn zienswijze naar voren te brengen, maar dat eiser dit niet heeft gedaan. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe omstandigheden waren die maakten dat het eerdere terugkeerbesluit niet meer van toepassing was. Eiser had aangevoerd dat de minister onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn familierelaties en psychische problemen, maar de rechtbank vond deze argumenten niet overtuigend.

De rechtbank concludeerde dat het aanvullend terugkeerbesluit terecht en voldoende gemotiveerd was en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kan binnen vier weken na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24387

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Procesverloop

1. Bij bestreden besluit van 15 mei 2024 heeft de minister aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en diens gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen op de zitting.

Overwegingen

Totstandkoming van het bestreden besluit
2. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Bij besluit van 17 mei 2018 heeft de minister een terugkeerbesluit opgelegd. Hierin is aan eiser de verplichting opgelegd om terug te keren naar zijn land van herkomst, dan wel een ander land buiten de Europese Unie [1] waar zijn toelating is gewaarborgd. In aanvulling hierop is aan eiser opgelegd dat hij de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten.
3. Bij het bestreden besluit heeft de minister het hiervoor genoemd terugkeerbesluit van 17 mei 2018 aangevuld met de mededeling dat de terugkeerinspanningen van de Nederlandse overheid zich zullen richten op Algerije.
Gronden van beroep
4. Namens eiser is in de gronden van beroep het volgende aangevoerd. In het terugkeerbesluit van 2018 staat vermeld dat eiser de verplichting heeft om terug te keren naar zijn land van herkomst dan wel een ander land buiten de EU waar zijn toelating is gewaarborgd. De laatste zinsnede is onvoldoende specifiek en had in het aanvullend terugkeerbesluit moeten worden benoemd als zijnde niet meer van toepassing. Dit is ten onrechte niet gebeurd. Verder heeft verweerder geen nader onderzoek dan wel onvoldoende vragen gesteld aan eiser met betrekking tot zijn familierelaties. Eiser heeft tijdens het gehoor van 15 mei 2024 benoemd dat hij in Nederland twee kinderen heeft. Eiser heeft het adres niet willen noemen, maar hij is er vervolgens niet op gewezen dat dit punt van belang kan zijn voor de vraag of het terugkeerbesluit van 2018 rechtsgeldig is opgelegd en of het opleggen van een aanvullend terugkeerbesluit daarom opportuun is. Hier komt nog bij dat eiser ook heeft aangegeven familie in Frankrijk te hebben. Daarnaast heeft eiser aangegeven psychische problemen te hebben, maar hier is door verweerder onvoldoende op doorgevraagd. Ook ten aanzien van dit punt heeft verweerder aldus onvoldoende gebruik gemaakt van zijn onderzoeksplicht.
Beoordeling door de rechtbank
5. Allereerst stelt de rechtbank vast dat de minister ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat in het bestreden besluit ten onrechte staat weergegeven dat eiser eerder al een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen opgelegd heeft gekregen. De minister heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar het terugkeerbesluit van 17 mei 2018 waaruit een onmiddellijke vertrektermijn blijkt. In aanvulling hierop heeft de minister aangegeven dat er geen sprake is van omstandigheden die maken dat in onderhavige procedure niet langer van een nul dagen vertrektermijn kan worden uitgegaan.
6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 2 juni 2021 [2] overwogen dat uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 14 mei 2020 [3] en de weergave daarvan door het Hof in zijn arrest van 24 februari 2021 [4] , volgt dat in een terugkeerbesluit niet alleen moet worden vermeld dat het verblijf van een vreemdeling onrechtmatig is of wordt en dat hij moet terugkeren, maar ook naar welk land de vreemdeling moet terugkeren. Ook heeft de Afdeling geoordeeld dat de uitleg van het Hof niet uitsluit dat in een terugkeerbesluit meer landen van terugkeer worden genoemd. De Afdeling heeft in voornoemde uitspraak van 2 juni 2021 ook overwogen dat de minister het ten onrechte niet vermelden van een land van terugkeer in een eerder besluit kan herstellen door alsnog een terugkeerbesluit te nemen waarin hij wel vermeldt naar welk land de vreemdeling moet terugkeren.
6.1.
De rechtbank is van oordeel van het aanvullend terugkeerbesluit terecht en voldoende gemotiveerd aan eiser is opgelegd. Bij besluit van 17 mei 2018 is aan eiser al een terugkeerbesluit opgelegd. Deze staat in rechte vast. Met het aanvullend terugkeerbesluit wordt voldaan aan de vereisten zoals die voortvloeien uit de hiervoor onder 6. genoemde arresten van het Hof. Met het opnemen van Algerije als land waarop de inspanningen tot terugkeer zijn gericht, is het voor eiser voldoende kenbaar naar welk land hij wordt geacht terug te keren of zal worden verwijderd als het op gedwongen terugkeer aankomt. Uit de hiervoor genoemde Afdelingsuitspraak volgt niet dat de minister in het aanvullend terugkeerbesluit ook dient te vermelden dat de in het eerdere opgelegde terugkeerbesluit opgenomen zinsnede “
dat eiser de verplichting heeft om terug te keren naar zijn land van herkomst dan wel een ander land buiten de EU waar zijn toelating is gewaarborgd” niet langer van toepassing is. De hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt niet.
7. In de uitspraak van 25 september 2023 [5] heeft de Afdeling geoordeeld dat het de verantwoordelijkheid van de minister is om het aanvullend terugkeerbesluit zorgvuldig voor te bereiden en dat hij daarvoor de nodige kennis moet vergaren over de relevante feiten en omstandigheden. Daarbij moet hij ook nagaan of sprake is van gewijzigde omstandigheden die maken dat niet langer kan worden uitgegaan van het eerdere besluit. Dit maakt dat de minister de vreemdeling voor het nemen van een aanvullend terugkeerbesluit in beginsel niet alleen moet horen over de voorgenomen aanwijzing van een land van terugkeer, maar ook over de vraag of er sprake is van gewijzigde omstandigheden die relevant zijn voor de (on)rechtmatigheid van het verblijf van de vreemdeling. De vreemdeling kan dan tijdens dat gehoor ook hierover zijn zienwijze naar voren brengen. Op die manier heeft de vreemdeling de mogelijkheid om alle feiten en omstandigheden aan te voeren die relevant zijn voor zijn situatie. Dit stelt de minister vervolgens in staat om bij het nemen van een aanvullend terugkeerbesluit rekening te houden met alle relevante elementen.
7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op 15 mei 2024 is gehoord over het (op te leggen) aanvullende terugkeerbesluit en dat hij tijdens het gehoor de gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze te geven. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van omstandigheden die maken dat niet langer van het terugkeerbesluit van 17 mei 2018 kan worden uitgegaan. De beroepsgrond dat de minister geen nader onderzoek heeft gedaan en onvoldoende vragen heeft gesteld over eisers familierelaties, wordt niet gevolgd. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat eiser tijdens het gehoor heeft aangegeven niets over zijn kinderen in Nederland te willen verklaren en ook heeft verklaard dat hij al van plan was om te vertrekken uit Nederland. Voor zover namens eiser een beroep is gedaan op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), oordeelt de rechtbank dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat de minister bij het nemen van een (aanvullend) terugkeerbesluit niet hoeft te toetsen of de terugkeer in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [6] Indien eiser meent in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning, dan moet hij dat dat laten beoordelen in een procedure op basis van een aanvraag van die strekking.
7.2.
De rechtbank begrijpt het betoog van eiser zo dat aan hem geen terugkeerbesluit mocht worden opgelegd vanwege zijn psychische problemen. De rechtbank overweegt dat eiser tijdens het hiervoor onder 7.1. genoemde gehoor weliswaar heeft gesteld dat hij lichamelijk en vooral psychische klachten heeft, maar de rechtbank stelt vast dat een onderbouwing daarvan ontbreekt. Ook acht de rechtbank van belang dat eiser in het gehoor heeft verklaard dat hij niet onder medische behandeling staat en in zijn vertrekgesprek van 16 mei 2024 ook heeft aangegeven gezond te zijn. [7] Dat de minister verder onvoldoende zou hebben doorgevraagd in het gehoor is de rechtbank niet gebleken. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt.

Voetnoten

1.De Europese Economische Ruimte (EER) en Zwitserland inbegrepen.
3.ECLI:EU:C:2020:367, FMS e.a., r.o. 115.
4.ECLI:EU:C:2021:127, M. e.a., r.o. 39.
6.Afdelingsuitspraak van 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2918.
7.Vgl. HvJEU, 22 november 2022, ECLI:EU:C:2022:913 (Cannabis-arrest).