ECLI:NL:RBDHA:2024:13849

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.21470
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

Op 30 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser van Algerijnse nationaliteit die in beroep ging tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank oordeelde dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, zoals vastgesteld in de Dublinverordening. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 14 mei 2024 afgewezen, omdat Duitsland de aanvraag had aanvaard. De rechtbank deed uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank verklaarde het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat de eiser niet in Nederland kan blijven en mag worden overgedragen aan Duitsland. De rechtbank oordeelde dat de minister deugdelijk had gemotiveerd dat er geen sprake was van een situatie die in strijd is met artikel 3 van de Dublinverordening. De rechtbank ging niet in op de vraag of er sprake was van indirect refoulement, aangezien dit niet aan de orde was in Dublinprocedures. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende rekening had gehouden met de argumenten van de eiser, maar dat deze niet voldoende onderbouwd waren om het besluit van de minister te weerleggen.

De eiser had ook betoogd dat het besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn persoonlijke situatie, waaronder racistische incidenten in Duitsland. De rechtbank oordeelde echter dat de minister in zijn besluit adequaat had gereageerd op de zienswijze van de eiser en dat er geen aanknopingspunten waren om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken. De rechtbank besloot dat de eiser geen proceskostenvergoeding zou ontvangen en dat hij binnen zes weken in verzet kon gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21470

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en
de minister van Asiel en Migratie, (
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid),de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.21471. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Motivering van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 8 april 2024 bij Duitsland een verzoek om overname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 10 april 2024 aanvaard. De minister ziet verder geen aanknopingspunten om op grond van artikel 3, tweede lid, of artikel 17 van de Dublinverordening eiser niet aan Duitsland over te dragen.
Verwijzing naar de zienswijze
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
Is het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd?
6. Eiser betoogt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn specifieke persoonlijke situatie. De minister is onvoldoende ingegaan op de individuele omstandigheden van eiser die hij in de zienswijze kenbaar heeft gemaakt. Eiser stelt dat hij concreet en specifiek heeft gewezen op passages in het AIDA-rapport over Duitsland en dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de procedure en opvang. Eiser wijst op de kritiek uit het USDOS Report on Human Rights Germany van 2021 [3] op de versnelde procedure, waar eiser meent dat hij in terecht komt bij overdracht aan Duitsland. Eiser betoogt voorts dat de minister in het besluit ten onrechte geen overwegingen heeft gewijd aan de ervaringen van eiser die hij als racistische incidenten beschouwt. Eiser wijst hierbij op de behandeling die hem ten deel viel in Duitsland. Eiser verwijst hierbij ook naar het Human Rights Watch-rapport over de mensenrechtensituatie in Duitsland [4] , die spreekt over meerdere, als racistisch te kenmerken, gebeurtenissen in Duitsland. Eiser betoogt op grond van dit alles dat hij in Duitsland het risico loopt op een met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling en dat hij in Duitsland niet effectief kan ageren bij de Duitse autoriteiten.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de minister in het besluit is ingegaan op de passages uit het AIDA-rapport waar eiser naar verwijst en deugdelijk heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. De rechtbank is van oordeel dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat het niet in de verwachting ligt dat eiser zal worden opgenomen in de versnelde procedure, omdat die procedure is ingericht op vreemdelingen van wie de initiële procedure is afgesloten en deze procedure derhalve niet in het geval van eiser aan de orde is. De rechtbank is immers niet gebleken dat de lopende asielprocedure van eiser in Duitsland reeds is afgesloten, te meer nu Duitsland de claim heeft aanvaard op grond van artikel 18, eerste lid onder b van de Dublinverordening. De rechtbank overweegt voorts dat de minister in het besluit ook deugdelijk heeft gemotiveerd dat de stelling van eiser dat er sprake zou zijn van structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland of dat de Duitse autoriteiten in strijd handelen met internationale verplichtingen of richtlijnen, niet voldoende is onderbouwd dan wel aannemelijk is geworden. De rechtbank wijst verder op een uitspraak van de Afdeling van 8 november 2023 [5] waarin is geoordeeld dat ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Er zijn geen aanknopingspunten om van dat oordeel af te wijken. Bovendien beoordeelt de rechtbank, gelet op recente Afdelingsjurisprudentie, in Dublinprocedures niet of sprake is van indirect refoulement, zodat eisers beroepsgrond daarop ook faalt. Mochten zich onverhoopt bij terugkeer in Duitsland toch problemen voordoen, al dan niet vanwege de door eiser gestelde toename van racistisch geweld, dan dient eiser zich daarover te beklagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Niet is gebleken dat voor eiser die mogelijkheid niet zou bestaan.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.
4.