ECLI:NL:RBDHA:2024:1382
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar in vreemdelingenzaak met verzoek om proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van verzoekster, die zich beklaagde over het feit dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet tijdig had beslist op haar bezwaar. Op 15 december 2023 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken. Bij deze intrekking heeft verzoekster verzocht om vergoeding van de proceskosten, maar verweerder heeft hier niet op gereageerd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval is verweerder tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster door een inwilligend besluit te nemen.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van € 437,50 aan proceskosten. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener en de geldende wegingsfactoren. Daarnaast moet verweerder ook het door verzoekster betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 2 februari 2024.