ECLI:NL:RBDHA:2024:13783

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.29806
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

HTL-plaatsing na geweldsincident en vrijheidsbeperkende maatregel voor statushouder

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2024, betreft het een zaak waarin eiser, een statushouder van Syrische nationaliteit, in beroep gaat tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Het COa had besloten om eiser, na een geweldsincident op 26 juni 2024 waarbij hij een kamergenoot verwondde met een glasscherf, te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen. De minister legde daarnaast een maatregel van beperking van de vrijheid op, op grond van artikel 56 van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser stelde dat de HTL-plaatsing een onevenredige bestraffing was, maar de rechtbank oordeelde dat het COa terecht had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de plaatsing gerechtvaardigd was gezien de ernst van het geweldsincident en dat er geen medische contra-indicaties waren voor de HTL-plaatsing. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, waarbij werd benadrukt dat statushouders voor opvang gelijkgesteld zijn met asielzoekers en dat de opgelegde maatregel niet als bestraffing, maar als een bestuurlijke ordemaatregel moet worden gezien.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.29806 en AWB 24/12065

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2024 (hierna: het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Rva [1] te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij afzonderlijk besluit van 28 juni 2024 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw. [2]
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit (AWB 24/12065) en de vrijheidsbeperkende maatregel (NL24.29806) beroep ingesteld.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van het COa en de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en beslist in deze uitspraak in de beide zaken.

Overwegingen

1. Het COa heeft in het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 28 juni 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan een gedraging die een zeer grote impact heeft gehad. Op 26 juni 2024 heeft een incident plaatsgevonden waarbij eiser fysiek agressief is geweest, met lichamelijk letsel tot gevolg. Eiser heeft een kamergenoot aangevallen met een stuk van een gebroken glas en hem in zijn gezicht verwond. Eiser heeft, volgens het COa, vervolgens geen berouw getoond voor zijn handelen.
2. De minister heeft aan eiser op 28 juni 2024 de vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd en hem verplicht om met ingang van deze datum te verblijven in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden. De minister heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit, waarin het incident is toegelicht. In de door eiser aangevoerde bijzondere (medische) omstandigheden is geen aanleiding gezien om van de maatregel af te zien.
3. Eiser heeft aangevoerd dat de HTL-plaatsing een onevenredig zware bestraffing is. Daartoe heeft eiser gesteld dat hij niet eerder negatief is opgevallen met betrekking tot fysieke of verbale agressie, dat zijn kamergenoot in de nacht voorafgaande aan het incident voor overlast zorgde, dat het COa toen niet heeft ingegrepen, dat eiser medicatie gebruikt en daarom rust nodig heeft, dat zijn kamergenoot hem en zijn ouders heeft uitgescholden en dat hij niet de intentie had om zijn kamergenoot te raken. Tot slot heeft eiser opgemerkt dat hij sinds 8 april 2024 in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel en dat hij geen reden heeft om bewust problemen te veroorzaken.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het COa zich terecht op het standpunt gesteld dat een plaatsing in de HTL gerechtvaardigd is door het geweldsincident op 26 juni 2024, omdat dit een zeer grote impact heeft gehad. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep de feiten, de impact van zijn gedraging en de toerekenbaarheid hiervan niet gemotiveerd heeft betwist. Eiser heeft zijn kamergenoot met een glasscherf aangevallen en in het gezicht geraakt. De rechtbank acht de enkele stelling van eiser dat het niet zijn intentie was om zijn kamergenoot te raken, onvoldoende. Het COa heeft dit niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht gelet op de houding en de verklaringen van eiser ten overstaande van de politie na het incident, welke zijn betrokken in het plaatsingsbesluit. Het COa heeft in beroep verder kunnen stellen dat de plaatsing in de HTL ook gebaseerd is op de eerdere fysieke aanvaring tussen eiser en zijn kamergenoot in de nacht van 24 op 25 juni 2024, voorafgaande aan het incident. Toen zou eiser hem een vuistslag hebben gegeven en de telefoon van zijn kamergenoot op de grond hebben gegooid. Eiser heeft dit niet betwist. Los hiervan heeft het COa terecht gesteld dat de omstandigheden dat eiser eerder overlast ondervond van zijn kamergenoot en dat zijn familieleden werden beledigd, geen rechtvaardiging vormen voor de getoonde agressie en geweld. Hetzelfde geldt voor de stelling van eiser dat de verhouding tussen hem en het slachtoffer goed was, dan wel weer goed is. Bovendien was met eiser na de nacht voorafgaande het incident afgesproken dat hij incidenten zou melden en niet eigenhandig zou ingrijpen, een afspraak waar eiser zich niet aan heeft gehouden. Eiser heeft dit in beroep niet betwist.
4.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat het COa en de minister zich niet ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat er geen contra-indicatie bestaat voor de HTL-plaatsing met een vrijheidsbeperkende maatregel. Daartoe heeft de minister de enkele verklaring van eiser dat hij medicatie gebruikt onvoldoende mogen achten, nu het GZA voorafgaand heeft aangegeven dat er geen medische belemmering voor HTL-plaatsing bestaat. Ter zitting heeft de minister terecht gesteld dat dit GZA akkoord zowel op mogelijke lichamelijke als psychische belemmeringen ziet.
4.3.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat de HTL-plaatsing onevenredig is. Het COa heeft daarbij terecht gesteld dat de HTL-plaatsing geen bestraffing, maar een bestuurlijke ordemaatregel betreft, gericht op gedragsverbetering en bescherming van de medebewoners en medewerkers op de opvanglocatie. Het betoog faalt daarom.
5. De rechtbank volgt eiser tot slot niet in stelling dat hij sinds 8 april 2024 als statushouder geen reden heeft om problemen te veroorzaken, omdat hij dit niet nader heeft toegelicht of onderbouwd. Behalve dat de stelling onverlet laat dat het incident nadien heeft plaatsgevonden, betekent de omstandigheid dat eiser een statushouder is niet dat hij gezien alle omstandigheden niet in de HTL kan worden geplaatst. In dit verband heeft de minister ter zitting terecht gesteld dat statushouders voor wat betreft opvang gelijkgesteld zijn met asielzoekers, op grond van artikel 3, derde lid, onder c, van de Rva. Ook kan de vrijheidsbeperkende maatregel worden opgelegd in geval van rechtmatig verblijf. De rechtbank stelt vast dat eiser de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel verder niet gemotiveerd heeft betwist.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het voorgaande slagen de beroepsgronden van eiser niet. De rechtbank is van oordeel dat het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel op goede gronden en deugdelijk gemotiveerd zijn genomen.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
2.De Vreemdelingenwet 2000.