In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een echtscheiding, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding. De vrouw, eisende partij, had de man, gedaagde partij, aangeklaagd om hem te veroordelen de woning te verlaten. De vrouw had bij beschikking van 14 november 2023 het voorlopig uitsluitend gebruik van de woning toegewezen gekregen. De man had echter op 12 of 13 augustus 2024, tegen de zin van de vrouw, de woning in gebruik genomen. De vrouw vorderde dat de man de woning zou verlaten totdat de echtscheiding was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De rechtbank oordeelde dat de man de woning moest verlaten, omdat de echtscheiding nog niet was ingeschreven en de vrouw het recht had op uitsluitend gebruik van de woning tot dat moment. De rechtbank overwoog dat de man niet eerder gebruik kon maken van de woning dan op de dag van inschrijving van de echtscheiding. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de vrouw toe en bepaalde dat de man de woning binnen 24 uur na betekening van het vonnis moest verlaten. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.
De uitspraak benadrukt het belang van de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand en de gevolgen daarvan voor het gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank stelde vast dat de man zich schuldig had gemaakt aan eigenrichting door de woning in gebruik te nemen voordat de echtscheiding was ingeschreven.