ECLI:NL:RBDHA:2024:13754

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.23809
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag van een Afghaanse nationaliteit met betrekking tot geloofwaardigheid van identiteit en bedreigingen door de Taliban

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Afghaanse nationaliteit, heeft op 17 mei 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door verweerder op 1 juni 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft op 9 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder de afwijzing van de asielaanvraag niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Verweerder heeft erkend dat de bedreigingen door de Taliban als relevant element hadden moeten worden benoemd en dat de geloofwaardigheid en zwaarwegendheid daarvan beoordeeld hadden moeten worden. De rechtbank stelt vast dat deze aanpak van verweerder niet in lijn is met het toetsingskader van de werkinstructie van verweerder. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat het niet deugdelijk is gemotiveerd.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,-. De rechtbank benadrukt dat het aan verweerder is om een deugdelijk gemotiveerd besluit te nemen over de asielaanvraag van eiser, waarbij de relevante elementen zoals identiteit, nationaliteit en de bedreigingen door de Taliban opnieuw beoordeeld moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23809

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. van der Linde),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de secretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. R. Radema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum 1] 1992. Hij heeft op 17 mei 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 1 juni 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waarover gaat deze uitspraak?
2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder de asielaanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze afwijzing niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank legt hieronder, aan de hand van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Welke feiten en omstandigheden betrekt de rechtbank in haar beoordeling?
3. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij sinds 2002 in Pakistan verbleef, maar dat hij van de Pakistaanse overheid het land moest verlaten in november 2023. Eiser keerde gedwongen terug naar Afghanistan en verbleef daar acht tot tien dagen. De reden dat eiser in Pakistan verbleef, was dat zijn vader in 2002 in Afghanistan met de dood is bedreigd door de Taliban, omdat hij les gaf aan meisjes. Eisers gezin is verhuisd naar Pakistan en bleef daar, totdat eisers vader in 2015 door de Afghaanse autoriteiten werd gevraagd om terug te keren om opnieuw les te geven. Eisers vader is als enige teruggekeerd naar Afghanistan, maar werd vervolgens toch weer bedreigd door de Taliban, aldus eiser. Door bemiddeling van de dorpsoudsten heeft de Taliban eisers vader niets aangedaan. Eisers vader kon daardoor veilig vertrekken naar Pakistan. Eiser moest samen met zijn vader van de Pakistaanse autoriteiten terugkeren naar Afghanistan, wat eiser in november 2023 heeft gedaan. Eiser verbleef zo’n negen dagen bij zijn oom en is vervolgens, alleen, vertrokken. Eiser vreest dat hij alsnog door de Taliban wordt gedood als hij in Afghanistan verblijft, vanwege de bedreigingen aan het adres van zijn vader. Dit omdat op eisers tazkera de naam van zijn vader is genoemd.
Wat staat er in het bestreden besluit?
4. Verweerder heeft in het asielrelaas van eiser de volgende afzonderlijke relevante elementen onderscheiden:
1. identiteit;
2. nationaliteit en herkomst.
4.1
Verweerder gelooft de door eiser gestelde identiteit niet, maar acht de nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder gelooft eisers identiteit niet, omdat eiser zijn identiteit niet met documenten heeft onderbouwd. Eiser heeft tijdens zijn reis een vervalst paspoort gebruikt voor toegang tot het Schengengebied, terwijl hij wist dat het paspoort niet van hem was. Weliswaar heeft eiser een kopie van zijn Pakistaanse vluchtelingenkaart en Afghaanse tazkera overgelegd, deze zijn echter niet op echtheid te onderzoeken. Zonder vertaling van de tazkera kan er geen kennis worden genomen van de inhoud. Niet is vast komen te staan dat eiser in het bezit is of zal komen van originele documenten om zijn identiteit te staven. Ook valt niet in te zien dat eiser zijn tazkera bij terugkeer naar Afghanistan niet heeft meegenomen terwijl dat zijn enige identiteitsdocument is. Daarnaast heeft eiser drie verschillende geboortedata opgegeven, namelijk [datum 1] 1992, [datum 2] 1996 en [datum 3] 1997. Uit eisers verklaringen blijkt niet dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond omdat eiser de minister heeft misleid over zijn identiteit. Hij heeft met een frauduleus verkregen paspoort gereisd. Verweerder heeft tegen eiser ook een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
Heeft verweerder de afwijzing in het bestreden besluit goed gemotiveerd?
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting heeft erkend dat de bedreigingen door de Taliban als relevant element hadden moeten worden benoemd en dat verweerder vervolgens de geloofwaardigheid en zwaarwegendheid daarvan had moeten beoordelen. Verweerder heeft erkend dat dit niet is gebeurd maar gesteld dat de beoordeling die in dat kader plaats had moeten vinden nu in het bestreden besluit onder de noemer van verdragsvluchteling wel is gemaakt. Verweerder heeft verzocht in het geval de rechtbank dit als een gebrek ziet dit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat deze aanpak van verweerder zo zeer verschilt van het toetsingskader van verweerders eigen werkinstructie, dat het niet aan de rechtbank is om de beoordeling volgens dat beslismodel op te maken en vervolgens te toetsen. Verweerder heeft in het bestreden besluit ook de identiteit als een apart relevant element benoemd, naast het relevante element nationaliteit en herkomst, terwijl verweerder deze drie aspecten normaal gesproken als één relevant element benoemt. Verweerder heeft de nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht, maar gelooft verweerders gestelde identiteit niet. De rechtbank begrijpt uit het bestreden besluit dat dit vooral berust op onduidelijkheid over eisers geboortedatum. Verweerder heeft als uitgangspunt genomen de datum die is genoemd in het valse paspoort dat eiser gebruikt heeft om het Schengengebied in te reizen. Eiser heeft daarvan erkend dat het een vals paspoort is en dat die geboortedatum dus niet klopt. De rechtbank begrijpt daarom niet dat verweerder de geboortedatum uit het valse paspoort als uitgangspunt neemt waarvan eiser vervolgens aannemelijk moet maken dit onjuist is. Partijen zijn het er immers over eens dat dit niet eisers daadwerkelijke geboortedatum is en dat er alleen onduidelijkheid is over de vraag of moet worden uitgegaan van de geboortedatum [datum 3] 1997, die staat op de overgelegde Afghaanse Citizen Card, of van eisers eigen verklaring in het aanmeldgehoor dat hij in [datum 2] 1996 is geboren.
5.2
Hoewel de rechtbank begrijpt dat duidelijkheid over één geboortedatum niet alleen wenselijk is maar ook nodig kan zijn, is de relevantie ervan in het licht van eisers asielrelaas de rechtbank niet duidelijk. Al het voorgaande bij elkaar maakt dat de rechtbank verweerders besluit zoals dat is vormgegeven in het voornemen en bestreden besluit dusdanig onduidelijk vindt dat de rechtbank dit gebrek niet kan passeren. Het is aan verweerder om alsnog, volgens het geldende beslismodel, een deugdelijk gemotiveerd besluit over eisers asielaanvraag te nemen.
Conclusie en gevolgen
6. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb omdat het niet deugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de asielaanvraag van eiser te nemen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
6.1
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 juni 2024;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.