ECLI:NL:RBDHA:2024:13725

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
09/340683-23, 09/114814-24, 09/155678-24 en 02/130086-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor rijden onder invloed en veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van harddrugs en ontploffing met gevaar voor goederen en leven

Op 29 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder rijden onder invloed, het opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van harddrugs, en het medeplegen van een ontploffing met gevaar voor goederen en leven. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het rijden onder invloed, omdat er geen bewijs was dat het THC-gehalte in zijn bloed de grenswaarde had overschreden. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan de andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een ontploffing had teweeggebracht door zwaar vuurwerk te gebruiken, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden met zich meebracht. De verdachte heeft bekend dat hij betrokken was bij de explosie en dat hij dit deed in opdracht van een ander. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 330 dagen, waarvan 298 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, en legde bijzondere voorwaarden op voor de proeftijd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/340683-23; 09/114814-24 (ttz. gev.); 09/155678-24 (ttz. gev.) en
02/130086-23 (tul)
Datum uitspraak: 29 augustus 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 15 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Bakker en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. G.V. van der Bom naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. 09/340683-23 (hierna dagvaarding I)
hij op of omstreeks 6 november 2023 te 's-Gravenhage, op of aan de woning aan het [adres 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht door een of meer stuk(s) zwaar vuurwerk (model Cobra 6), vastgemaakt aan een fles met brandstof,
tegen/nabij voornoemde woning te plaatsen/gooien en te ontsteken en tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan:
- gemeen gevaar voor voornoemde woning en de in die woning aanwezige goederen en de bovengelegen/naastgelegen/omringende woningen/panden en de in die bovengelegen/naastgelegen/omringende woningen/panden aanwezige goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in voornoemde woning aanwezige personen en/of de in de bovengelegen/naastgelegen/omringende woningen/panden aanwezige personen
en/of passerende voetgangers, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
een ander of anderen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
één of meer onbekend gebleven anderen op of omstreeks 6 november 2023 te
's-Gravenhage, op of aan de woning aan het [adres 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft/hebben gebracht door een of meer stuk(s) zwaar vuurwerk (model Cobra 6), vastgemaakt aan een fles met brandstof, tegen/nabij voornoemde woning te plaatsen/gooien en te ontsteken en tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan:
- gemeen gevaar voor voornoemde woning en de in die woning aanwezige goederen en de bovengelegen/naastgelegen/omringende woningen/panden en de in die bovengelegen/naastgelegen/omringende woningen/panden aanwezige goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in voornoemde woning aanwezige personen en/of de in de bovengelegen/naastgelegen/omringende woningen/panden aanwezige personen en/of passerende voetgangers, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was tot/bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 5 november 2023 te 's-Gravenhage, in ieder geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door, aan een of meer anderen een stuk zwaar vuurwerk (Cobra 6), blauwe latex handschoenen en//of een fles met brandstof ter beschikking te stellen en/of te leveren;
t.a.v. 09/114814-24 (hierna dagvaarding II)
hij op of omstreeks 15 november 2023 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 0,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 3,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
t.a.v. 09/155678-24 (hierna dagvaarding III)
1
hij op of omstreeks 4 februari 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 5,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 6,0 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
2
hij op of omstreeks 4 februari 2024 te 's-Gravenhage een voertuig, te weten een bromfiets (kenteken: [kenteken] ), heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten THC, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 4,4 microgram per liter bloed bedroeg, in elk geval een gehalte hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het bij dagvaarding III, onder 2 ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van levensgevaar als gevolg van de ontploffing. De verdediging heeft ten aanzien van de overige feiten geen bewijsverweer gevoerd. Op specifieke standpunten gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
3.3
Vrijspraak ten aanzien van feit 2 van dagvaarding III
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het in dagvaarding III, onder 2 ten laste gelegde. De raadsman heeft terecht opgeworpen dat het rapport van het bloedonderzoek van Eurofins Forensics ontbreekt in het dossier. Los daarvan heeft de rechtbank geconstateerd dat tevens het proces-verbaal van afname van het bloedonderzoek in het dossier ontbreekt, waardoor de rechtbank niet kan vaststellen dat het bloedmonster genoemd in de brief van 11 april 2024, sporenidentificatienummer: TACT7364NL, overeenkomt met het bloedmonster afgenomen bij de verdachte op 4 februari 2024. De verdachte heeft weliswaar bekend dat hij een joint hasj heeft gerookt, maar het dossier en het onderzoek ter terechtzitting bevatten niet het bewijs dat het THC-gehalte in zijn bloed de grenswaarde, genoemd in artikel 3 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, heeft overschreden.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van dagvaarding I
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer
PL1500-2023348027, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 220).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
  • Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 6 november 2023 (p. 33 t/m 34);
  • Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 november 2023 (p. 43);
  • Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 november 2023 (p. 47);
  • Het geschrift, te weten deskundigenrapportage forensisch DNA-onderzoek, opgemaakt op 23 november 2023 (p. 116 t/m 119);
  • Het geschrift, te weten rapport DNA-onderzoek aan een referentiemonster van
een veroordeelde, opgemaakt op 15 december 2023 (p. 120);
  • Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 2] THV 's-Gravenhage), opgemaakt op 23 november 2023 (p. 57 t/m 59 en de bijbehorende fotobijlagen p. 61 t/m 79);
  • Het proces-verbaal onderzoek naar in beslag genomen sporen afkomstig van vuurwerk, opgemaakt op 10 januari 2024 (p. 89 t/m 92);
  • De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 15 augustus 2024.
Ten aanzien van dagvaarding II
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer
PL1500-2023358392, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 71).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
  • Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 november 2023 (p. 6);
  • Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, opgemaakt op 3 januari 2024 (p. 61-64);
  • Het geschrift, te weten rapport NFiDENT, opgemaakt op 4 januari 2024 (p. 69);
  • Het geschrift, te weten rapport NFiDENT, opgemaakt op 4 januari 2024 (p. 70);
  • Het geschrift, te weten rapport NFiDENT, opgemaakt op 4 januari 2024 (p. 71);
  • De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 15 augustus 2024.
Ten aanzien van feit 1 van dagvaarding III
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer
PL1500-2024036914, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 41).
- Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 4 februari 2024
(p. 17 t/m 18);
  • Het proces-verbaal van bevindingen , opgemaakt op 2 april 2024 (p. 14-16);
  • Het geschrift, te weten Rapport NFiDENT, opgemaakt op 2 april 2024;
  • Het geschrift, te weten Rapport NFiDENT, opgemaakt op 2 april 2024;
  • Het geschrift, te weten Rapport NFiDENT, opgemaakt op 2 april 2024;
  • De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 15 augustus 2024.
3.5
Bewijsoverwegingen
3.5.1
Ten aanzien van dagvaarding I
De verdachte heeft tijdens de behandeling ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd over zijn aandeel in de explosie die in de nacht van 6 november 2023 in Den Haag aan het [adres 2] heeft plaatsgevonden. Hij heeft verklaard dat hij tezamen met een vriend een flesje met daaraan een Cobra bevestigd met benzine heeft gevuld, naar het adres aan het [adres 2] is gereden en dat zijn vriend in elk geval één Cobra voor de voordeur van de woning in het flatgebouw tot ontploffing heeft gebracht, waarbij de verdachte de gedraging heeft gefilmd voor een opdrachtgever. Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte en de inhoud van de bewijsmiddelen kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander de ontploffing opzettelijk teweeg heeft gebracht.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of van de ontploffing gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. De rechtbank dient daarvoor te beoordelen of dat gevaar ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest.
Dat de ontploffing gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel voor een ander in het leven heeft geroepen, staat vast en wordt niet betwist.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat, door het ontbreken van een rapport van een deskundige met daarin een analyse ten aanzien van de mogelijke gevolgen, uit de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen onvoldoende kan worden afgeleid dat er levensgevaar voor personen heeft bestaan.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank bewezen dat er levensgevaar voor een ander te duchten was. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de ontploffing teweeg is gebracht met een Cobra, waaraan een flesje met benzine vastzat. Bij het tot ontploffing brengen van die Cobra is het naar algemene ervaringsregels te voorzien dat er, naast de knal, door de benzine ook brand had kunnen ontstaan. Die brand zou kunnen uitslaan naar omringende woningen in het appartementencomplex waar de Cobra en het flesje waren neergelegd en ontploft. Dat dit gevaar niet denkbeeldig was, blijkt onder meer uit het feit dat ruiten van woningen op meerdere verdiepingen zijn verbroken en dat door de politie roetafzetting is waargenomen op de muur en de deur van de woning aan het [adres 2] . Daar komt bij dat de ontploffing omstreeks 00.40 uur heeft plaatsgevonden. Dit is een tijdstip waarop, naar algemeen bekend is, de kans zeer groot is dat de bewoners van de woning dan wel buren of bewoners van omliggende woningen thuis zijn en liggen te slapen. Als zij door rookontwikkeling rook inademen of ingesloten raken door de brand zou dit tot fatale gevolgen kunnen leiden. Gelet op het voorgaande was het naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat levensgevaar voor de bewoners en de bewoners van de omliggende woningen zou ontstaan.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding I:
hij op 6 november 2023 te 's-Gravenhage, op of aan de woning aan het [adres 2]
tezamen en in vereniging met een
ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk zwaar vuurwerk (model Cobra 6), vastgemaakt aan een fles met brandstof,
tegen voornoemde woning te plaatsen en te ontsteken en tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan:
- gemeen gevaar voor voornoemde woning en de in die woning aanwezige goederen
en de omringende woningen en de in die omringende woningen aanwezige goederen, en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in voornoemde woning aanwezige personen en de in de omringende woningen aanwezige personen en passerende voetgangers, te duchten was.
Ten aanzien van dagvaarding II:
hij op 15 november 2023 te 's-Gravenhage, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,9 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 3,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Ten aanzien van dagvaarding III:
1
hij op 4 februari 2024 te 's-Gravenhage opzettelijk heeft vervoerd
enopzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 5,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 6,0 gram, van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, locatiegebod (met elektronische monitoring) en het volgen van opleiding. De officier van justitie heeft toepassing van het volwassenstrafrecht gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij de strafoplegging dient volgens de verdediging rekening gehouden te worden met de omstandigheid dat de verdachte in opdracht van en uit angst voor de opdrachtgever heeft gehandeld.
De verdediging heeft primair een gevangenisstraf bepleit, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, met een groot voorwaardelijk deel, en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Subsidiair heeft de verdediging bepleit naast deze straf een taakstraf op te leggen. Daarnaast is door de verdediging nog toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het teweeg brengen van een ontploffing bij de voordeur van een woning. Naast het feit dat de ontploffing de eigenaar veel overlast en hinder heeft bezorgd is het feit ook intimiderend en verontrustend voor de samenleving. Door aldus te handelen heeft de verdachte een zeer gevaarlijke situatie doen ontstaan, waarbij niet alleen aan de betreffende woning schade is toegebracht, maar ook personen in (levens)gevaar hadden kunnen worden gebracht. De gevaarzetting was groot, nu de ontploffing teweeg is gebracht op een tijdstip waarop het aannemelijk is dat de bewoners van de woning en omliggende woningen sliepen. Dat de gevolgen van ontploffing beperkt zijn gebleven tot materiële schade, is niet aan de verdachte te danken.
Ook heeft de verdachte zich bij herhaling schuldig gemaakt opiumfeiten. De verdachte heeft harddrugs vervoerd en aanwezig gehad. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij door het plegen van deze feiten een bijdrage heeft geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit in het land.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 17 juli 2024. Daaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, zij het niet voor een soortgelijk feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van
2 augustus 2024, waarin staat dat de verdachte uit angst geen weerstand heeft kunnen bieden aan de mededaders. De reclassering acht de kans op recidive matig, waarbij het sociale netwerk van de verdachte een aandachtspunt blijft. De risico verhogende factoren zijn volgens de reclassering gelegen in groepsdruk en impulsiviteit van de verdachte. De verdachte lijkt daarbij de consequenties van zijn gedrag niet te overzien. Het aanleren van het vooraf inschatten van de gevolgen van zijn daden is iets wat aandacht kan hebben binnen de Cognitieve Vaardigheidstraining. De reclassering adviseert daarom bij veroordeling van de verdachte hem op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een locatiegebod (met elektronische monitoring) en het volgen van opleiding. Ten slotte adviseert de reclassering om het volwassenstrafrecht toe te passen, omdat eerdere straf(modaliteit)en kennelijk geen effect hebben gehad en de verdachte geen interventie en/of maatregel nodig heeft die alleen via het jeugdstrafrecht beschikbaar is.
Toepassing van het volwassenstrafrecht
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 19 jaren had bereikt. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht. Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank het volgende.
De reclassering heeft de rechtbank in overweging gegeven om bij berechting het volwassenenstrafrecht toe te passen. De rechtbank overweegt dat er aanknopingspunten aanwezig zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte is een schoolgaande jongvolwassene, die bij zijn ouders woont en de risico’s van zijn handelen door zijn jeugdigheid, beperkt kan inschatten. Bij eerdere veroordelingen heeft geen pedagogische beïnvloeding plaatsgevonden via een modaliteit binnen het jeugdstrafrecht, zodat geen ruimte is voor de gevolgtrekking dat die mogelijkheden uitgeput zijn.
Voor het toepassen van volwassenstrafrecht zijn echter ook gronden. In de persoonlijkheid van de verdachte zijn kennelijk onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat hij nu nog pedagogisch beïnvloedbaar is. De verdachte is verder een jongvolwassene zonder stoornis of cognitieve beperking, die - ook al woont hij nog thuis - ook een zelfstandig leven leidt met een opleiding en een (bij)baan. Verder acht de rechtbank het bij haar afweging van belang dat de verdachte een ontploffing teweeg heeft gebracht, terwijl hij hieraan voorafgaand naar eigen zeggen zeker twee uren twijfelend om het pand heeft gelopen of hij het wel moest doen. Dit getuigt van een volwassen houding, waarin hij stil heeft gestaan bij oorzaak en gevolg van zijn handelen en waarna hij een bewuste beslissing heeft genomen.
Alles overwegende ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat het volwassenstrafrecht van toepassing is. De rechtbank zal dan ook niet het jeugdstrafrecht toepassen en zal de verdachte berechten volgens het volwassenenstrafrecht.
Motivering van de straf
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de onderhavige zaak niet passend is. De rechtbank kwalificeert de bewezenverklaarde handelwijze van de verdachte als zeer ernstig, maar de rechtbank komt toch tot een andere strafoplegging dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank heeft in strafverminderende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aan de orde is. Voorts zal de rechtbank, ondanks het uitblijven van de toepassing van het jeugdstrafrecht, bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat wel nadrukkelijk rekening houden met de jeugdige leeftijd van de verdachte. Het strafdoel van speciale preventie en resocialisatie weegt in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank zwaarder dan het strafdoel van vergelding, omdat zij ervan overtuigd is dat in het geval van de verdachte de continuering van scholing, en in meer algemene zin de sociale binding in de maatschappij, van groot belang is.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank ziet aanleiding om van de hiervoor genoemde gevangenisstraf het grootste deel voorwaardelijk op te leggen en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en hem tegelijk te verplichten te werken aan zichzelf.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de beslaglijst van dagvaarding II onder 1 genoemde voorwerp, te weten 125 EUR, zal worden verbeurd verklaard, en dat het op de beslaglijst van dagvaarding III onder 1 genoemde voorwerp, te weten 1 STK telefoontoestel, zal worden teruggegeven aan de verdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting kan geen rechtstreeks verband tussen het geldbedrag, te weten 125 EUR, en het vervoeren en aanwezig hebben van harddrugs worden vastgesteld. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank derhalve van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het geldbedrag is verkregen door middel van het bewezenverklaarde strafbare feit. Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst van dagvaarding II onder 1 en van dagvaarding III onder 1 genoemde voorwerpen.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 02-130086-23.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zich gedurende de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Hij heeft daarmee in ieder geval een algemene voorwaarde van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf overtreden. Echter is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat tenuitvoerlegging van de taakstraf niet wenselijk is. De rechtbank zal de vordering tenuitvoerlegging daarom afwijzen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 63, 157 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10, van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding III met parketnummer 09/155678-24 onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding I met parketnummer 09/340683-23 primair ten laste gelegde feit, het bij dagvaarding II met parketnummer 09/114814-24 ten laste gelegde feit en bij dagvaarding III met parketnummer 09/155678-24 onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
opzettelijk in vereniging een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van dagvaarding II:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van dagvaarding III:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 330 dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 298
(tweehonderdachtennegentig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179, in Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden of een andere door de reclassering te bepalen gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- gedurende de proeftijd op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft de veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft de veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. De veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres 1] , Rijswijk. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. De veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat de veroordeelde in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen. De elektronische monitoring vindt plaats zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht met een maximum van 12 (twaalf) maanden;
- gedurende de proeftijd een opleiding volgt tot Retail op het ROC Mondriaan of bij een soortgelijke instelling;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
240 (tweehonderdveertig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
4 (vier) maanden;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenisvan de verdachte;
de inbeslaggenomen goederen;
gelast de teruggave aan de veroordeelde van de op de beslaglijst van dagvaarding II onder 1 en van dagvaarding III onder 1 genoemde voorwerpen, te weten:
  • 125 EUR,
  • 1 STK Telefoontoestel;
de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 02-130086-23;
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.H. Rochat, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Ringeling, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 augustus 2024.