ECLI:NL:RBDHA:2024:13687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.30969
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de minister stelde dat de bewaring noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en om gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van een asielaanvraag. Eiser had op 7 augustus 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 6 augustus 2024, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd.

De rechtbank heeft de zaak op 15 augustus 2024 behandeld, maar het geplande vervoer van eiser naar de rechtbank was geannuleerd door een technische fout. Na een heropening van het onderzoek op 19 augustus 2024, waarbij eiser niet kon worden gehoord omdat hij naar een detentiecentrum was overgebracht, heeft de rechtbank op 21 augustus 2024 het onderzoek voortgezet. Eiser heeft echter afstand gedaan van zijn recht om gehoord te worden.

De rechtbank overweegt dat de minister terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd, omdat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet met documenten heeft onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, voldoende zijn om het risico op onttrekking aan het vreemdelingentoezicht aan te nemen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30969

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

(gemachtigden: mr. A. Ramai en mr. M. Smeulders).

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft op 7 augustus 2024 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de zaak op 15 augustus 2024 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: de gemachtigden van eiser en verweerder en A. Tribak als tolk. Door een technische fout bij Justitieel Complex Schiphol (JCS) was het geplande vervoer van eiser naar de rechtbank geannuleerd. De rechtbank heeft vervolgens de zaak inhoudelijk behandeld en het onderzoek gesloten.
Op maandag 19 augustus 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om eiser te kunnen horen. Hierbij waren aanwezig: de gemachtigde van eiser en Z. Gharbaoui als tolk. De gemachtigden van verweerder waren met voorafgaande kennisgeving afwezig. Eiser is opnieuw niet aangevoerd naar de rechtbank, omdat hij de dag ervoor was overgebracht naar detentiecentrum Rotterdam en JCS het verzoek om vervoer naar de rechtbank niet had doorgegeven.
De rechtbank heeft vervolgens op 21 augustus 2024 het onderzoek ter zitting voortgezet om eiser te horen. Hierbij was aanwezig: Z. Gharbaoui als tolk. De gemachtigden van eiser en verweerder waren met voorafgaande kennisgeving afwezig. Eiser heeft die ochtend met een afstandsverklaring laten weten afstand te hebben gedaan van zijn recht om op zitting gehoord te worden. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

In de maatregel van bewaring heeft verweerder gesteld dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, wegens risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Eiser voert aan dat het niet noodzakelijk is om hem vast te houden om zijn identiteit en nationaliteit vast te stellen. Eiser is immers bekend onder dezelfde identiteit en nationaliteit als bij zijn eerdere asielaanvraag van 27 januari 2020. Ten aanzien van de zware en lichte gronden voert eiser aan dat de zware grond 3a en onrechte is tegengeworpen, omdat hij via een Dublinoverdracht Nederland is binnengekomen. Ook 3b is ten onrechte tegengeworpen, omdat eiser zich sinds zijn overdracht vanuit Finland niet aan het toezicht heeft onttrokken. Bovendien kan eiser zich niet melden bij de korpschef omdat hij in vreemdelingendetentie zit. In zoverre is ook lichte grond 4a ten onrechte tegengeworpen. Tot slot is ook de zware grond 3d ten onrechte tegengeworpen. Dat eiser zelf geen initiatief ontplooit om zijn identiteit vast te stellen, is onvoldoende om tegen te werpen dat hij niet meewerkt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Over het standpunt van eiser dat zijn persoonsgegevens niet anders zijn dan die hij bij zijn eerdere asielaanvraag in Nederland gebruikte, overweegt de rechtbank dat verweerder er ter zitting terecht op heeft gewezen dat eiser deze persoonsgegevens niet heeft onderbouwd met identificerende documenten. Tot op heden heeft eiser zijn gestelde identiteit en nationaliteit niet met documenten onderbouwd. Bovendien blijkt uit de gedingstukken dat eiser in België gebruik heeft gemaakt van een alias. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder de maatregel terecht op grond van artikel 59b, eerste lid, onder a van de Vw heeft opgelegd.
De rechtbank stelt verder vast dat de zware grond onder 3c en de lichte gronden onder 4c en 4d niet zijn bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze gronden en de daarop gegeven motivering van verweerder de maatregel dragen, nu deze gronden al voldoende zijn om ten aanzien van eiser het risico op onttrekking aan het vreemdelingentoezicht aan te nemen. De maatregel berust dan ook terecht mede op de grondslag van artikel 59b, eerste lid, onder b van de Vw. Gelet hierop hoeven de door eiser bestreden zware en lichte gronden geen bespreking meer.
Nu verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) heeft mogen opleggen, behoeft wat eiser heeft aangevoerd over artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, ook geen bespreking meer.
Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.