In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2024 uitspraak gedaan over de staatloosheid van de verzoeker, die geboren is in Abu Dhabi, Verenigde Arabische Emiraten, uit een Palestijnse vader en een Syrische moeder. De verzoeker heeft een Palestijns paspoort, een Syrisch reisdocument voor Palestijnse vluchtelingen en een UNRWA registratie, maar staat in de Basisregistratie Personen geregistreerd met de nationaliteit 'onbekend'. De verzoeker woont sinds 28 maart 2022 in Nederland en heeft een voorlopige verblijfsvergunning die geldig is tot 5 september 2026.
De rechtbank heeft het verzoek tot vaststelling van staatloosheid beoordeeld op basis van de Wet van 7 juni 2023, die regels bevat voor de vaststelling van staatloosheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet als onderdaan van Palestina, de Verenigde Arabische Emiraten of Syrië wordt beschouwd. De rechtbank concludeert dat Nederland de staat Palestina niet erkent, waardoor Palestijnen uit de Palestijnse gebieden als staatloos worden beschouwd. Daarnaast is vastgesteld dat de verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden om de nationaliteit van de VAE of Syrië te verkrijgen, gezien de nationaliteitswetgeving van deze landen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat verzoeker door enige staat als onderdaan wordt beschouwd, en heeft de staatloosheid van verzoeker vastgesteld. De beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, rechter, bijgestaan door mr. M.G.J. Konings als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.