ECLI:NL:RBDHA:2024:13654

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
C/09/652575 / HA ZA 23-734
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over gebruiksovereenkomst voor veerpont naar recreatiewoning op eiland

In deze zaak hebben [partij A] c.s. een perceel op het eiland [naam eiland] gekocht en willen zij een recreatiewoning realiseren. De toegang tot het eiland verloopt via een veerpont die wordt geëxploiteerd door [partij B] c.s. Aanvankelijk mochten [partij A] c.s. de pont gebruiken, maar in 2022 hebben [partij B] c.s. hen het gebruik ontzegd. [partij A] c.s. zijn het hier niet mee eens en hebben een rechtszaak aangespannen om het gebruik van de pont te vorderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke overeenkomst is over de duur of opzegging van de gebruiksovereenkomst, en dat de pont essentieel is voor [partij A] c.s. om hun perceel te bereiken. De rechtbank oordeelt dat de opzegging van de gebruiksovereenkomst door [partij B] c.s. niet rechtsgeldig is, omdat er geen zwaarwegende redenen zijn voor de opzegging. De rechtbank heeft [partij B] c.s. bevolen de gebruiksovereenkomst na te komen, waardoor [partij A] c.s. het recht hebben om de pont te blijven gebruiken. De vorderingen van [partij B] c.s. in reconventie zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/652575 / HA ZA 23-734
Vonnis van 21 augustus 2024
in de zaak van

1.[partij A sub 1] ,2. [partij A sub 2] ,

beiden te [woonplaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
hierna samen te noemen: [partij A] c.s.,
advocaat: mr. A. de Groot te Den Haag,
tegen

1.MAATSCHAP [partij B sub 1] ,

2.
[partij B sub 2],
3.
[partij B sub 3],
4.
[partij B sub 4],
allen te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
hierna samen te noemen: [partij B] c.s.,
advocaat: mr. N. Overeem te Den Haag.

1.Inleiding: waar gaat deze zaak over?

1.1.
[partij A] c.s. hebben in 2020 van hun (schoon)ouders een perceel gekocht op het eiland [naam eiland] bij de Kagerplassen. Zij willen daar een recreatiewoning realiseren. Er is geen vaste brugverbinding met het vasteland, maar het eiland kan wel worden bereikt met de veerpont van [partij B] c.s. (hierna: de pont). [partij B] c.s. runnen een kaasboerderij op het eiland en hebben de pont nodig voor hun bedrijfsvoering. Aanvankelijk mochten [partij A] c.s. tegen betaling gebruik maken van de pont, maar in 2022 hebben [partij B] c.s. aan [partij A] c.s. laten weten dat zij de pont niet meer mogen gebruiken. [partij A] c.s. zijn het daar niet mee eens. Zij hebben de pont nodig om bij hun perceel te kunnen komen en zij beschikken niet over een alternatief vervoermiddel. [partij B] c.s. vrezen op hun beurt voor schade aan de pont als [partij A] c.s. – en hun aannemer, werklui en andere bezoekers – veelvuldig en op een onzorgvuldige manier gebruik maken van de pont.
1.2.
Het vonnis is als volgt opgebouwd. De rechtbank noemt eerst welke stukken door partijen zijn ingediend en hoe de procedure is verlopen. Dan volgt een beschrijving van de feiten en omstandigheden die voor de beoordeling van de zaak relevant zijn en waarover partijen het eens zijn. Vervolgens vat de rechtbank de vorderingen samen die partijen over en weer (in conventie en in reconventie) tegen elkaar hebben ingesteld. Daarna volgt de beoordeling van die vorderingen en de juridische argumenten die partijen daarvoor hebben. Het vonnis wordt afgesloten met de beslissingen op de vorderingen.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 2 augustus 2023, met producties 1 tot en met 84;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende conclusie van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 42;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met productie 85;
  • het tussenvonnis van 24 januari 2024 waarin een plaatsopneming en een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte overleggen productie 43 tot en met 49 van de zijde van [partij B] c.s.;
  • nadere producties 85 en 86 (eigenlijk 86 en 87) van de zijde van [partij A] c.s.;
  • een nadere productie 50 van de zijde van [partij B] c.s.
2.2.
Op 9 april 2024 heeft de gerechtelijke plaatsopneming plaatsgevonden rond en op het eiland [naam eiland] . Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3.
Vervolgens heeft later op de dag de mondelinge behandeling plaatsgevonden op de rechtbank. Hierbij zijn verschenen:
  • de heer [partij A sub 1] en mevrouw [partij A sub 2] , bijgestaan door mr. de Groot voornoemd;
  • de heer [partij B sub 2] en mevrouw [partij B sub 3] , bijgestaan door mr. Overeem voornoemd.
Tevens waren als toehoorders aanwezig: de heer [naam 1] en de heer [naam 2] .
2.4.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt.
2.5.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om na de zitting overleg met elkaar te voeren. De zaak is hiertoe verwezen naar de rol van 8 mei 2024. Partijen hebben de rechtbank tegen die roldatum gevraagd om vonnis te wijzen.
2.6.
Vervolgens is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[partij B] c.s. runnen een kaasboerderij op het eiland [naam eiland] (hierna: het eiland).
3.2.
[partij A] c.s. hebben op 21 december 2020 een perceel grond op het eiland gekocht. Zij hebben dit perceel gekocht van de ouders van mevrouw [partij A sub 2] die op het eiland wonen. [partij A] c.s. willen op hun perceel een recreatiewoning realiseren.
3.3.
Het eiland is niet bereikbaar via een brug of andere oeververbinding. Tot en met 15 oktober 2014 was het eiland bereikbaar met een veerpont die eigendom was van het Hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: het Hoogheemraadschap).
3.4.
In een schriftelijke overeenkomst van 10 november 2014 tussen het Hoogheemraadschap en de maatschap [partij B sub 1] (hierna: de maatschap) staat, zakelijk weergegeven en voor zover relevant voor dit geding, vermeld:
  • dat het Hoogheemraadschap heeft besloten de pont wegens veiligheidsrisico’s uit de vaart te nemen;
  • dat partijen en de bewoners van het eiland hebben onderhandeld over de condities van overname van het eigendom, beheer en onderhoud van de pont en daarover overeenstemming hebben bereikt;
  • dat deze overeenstemming inhoudt dat de pont aan de maatschap wordt overgedragen, behoudens de mogelijkheid van latere overdracht aan een nog op te richten stichting, en dat de maatschap gebruiksovereenkomsten inzake het gebruik van de pont met de bewoners zal aangaan;
  • dat de maatschap bevoegd is om de rechten en plichten uit deze overeenkomst over te dragen aan een eventueel nog op te richten stichting, indien daar overeenstemming met de bewoners over is.
3.5.
Kort daarna is de pont aan de maatschap overgedragen. Er zijn mondelinge overeenkomsten tot stand gekomen tussen de maatschap en de toenmalige bewoners van het eiland, kort gezegd inhoudende dat die bewoners tegen betaling van een vergoeding aan de maatschap gebruik mogen maken van de pont, waarbij de hoogte van de vergoeding afhankelijk is van de bestemming van het perceel van de bewoners, te weten voor bewoning of recreatie.
3.6.
Tussen 2014 en 2020 zijn er gesprekken gevoerd tussen (adviseurs van) [partij B] c.s. en bewoners/gebruikers van onroerende zaken op het eiland over onder meer het schriftelijk vastleggen van gebruiksovereenkomsten en het oprichten van een vereniging ten behoeve van het gebruik van de pont door gebruikers van onroerende zaken op het eiland. Er zijn adviezen uitgebracht en concept-aktes opgesteld, maar er zijn geen overeenkomsten of aktes ondertekend.
3.7.
Op 13 november 2020 heeft de adviseur van [partij B] c.s. aan [partij A] c.s. meegedeeld, voor zover thans relevant:
“In ons gesprek heb je ook aangegeven dat je net als de andere bewoners mee wilt betalen aan de onkosten voor het pont. Ik heb dit met [partij B sub 2] en [partij B sub 3] kortgesloten en [partij B sub 3] zal volgende week contact met jullie opnemen en jullie uitnodigen om een keer langs te komen op de boerderij om dit te bespreken (en het overpad) en met jullie te formaliseren, zodat alles geregeld is. Fijn dat we het zo snel met elkaar in hebben kunnen vullen. Veel geluk met jullie aankoop.”
Het in dit bericht bedoeld gesprek heeft vervolgens ook plaatsgevonden.
3.8.
[partij B] c.s. hebben op 16 februari 2021 aan [partij A] c.s. een rekening gestuurd voor het “pontgebruik volgens afspraak jaar 2021” voor een bedrag van € 375 exclusief btw. [partij A] c.s. hebben dat bedrag betaald.
3.9.
In mei 2021 is onder begeleiding van mevrouw [partij A sub 2] met de pont een sondeer/meetwagen overgezet vanaf het eiland naar het vasteland.
3.10.
In november 2021 is er een gesprek geweest tussen [partij B] c.s. en [partij A] c.s. waarin laatstgenoemden onder meer hun bouwplannen hebben toegelicht en waarin is gesproken over de wijze waarop zij de bouw van een nieuw pand op hun perceel willen gaan uitvoeren.
3.11.
Bij brief van 25 februari 2022 hebben [partij B] c.s. aan de eilandbewoners meegedeeld dat zij om hen moverende redenen hebben moeten besluiten dat alleen de vaste – in de brief bij naam genoemde – bewoners van het eiland voortaan gebruik mogen maken van de pont, hetgeen zij in de brief nader hebben toegelicht. [partij A] c.s. zijn niet vermeld bij de bij naam genoemde vaste bewoners.
3.12.
[partij A] c.s. hebben hiertegen bij brief van 27 februari 2022 bezwaar gemaakt en daarbij meegedeeld dat zij de pont zullen blijven gebruiken om hun recreatiewoning te kunnen bereiken.
3.13.
Bij brieven van 18 maart 2022 en 8 april 2022 hebben de door [partij B] c.s. ingeschakelde juridisch adviseurs (laatstelijk hun huidige advocaat) nader aan [partij A] c.s. toegelicht waarom zij geen gebruik meer mogen maken van de pont. In de brief van 8 april 2022 staat vermeld dat de maatschap gelet daarop de gebruiksovereenkomst met [partij A] c.s. heeft opgezegd, welke opzegging voor zover nodig wordt herhaald.
3.14.
Bij vonnis in kort geding van 25 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank – voor zover hier van belang – :
  • [partij A] c.s. verboden om de pont te gebruiken voor enig ander vervoer dan dat van henzelf en hun bagage, hun personenauto(s), hun familie, hun bezoekers in de privésfeer en werklieden met hun materiaal, deze laatsten uitsluitend voor zover zij gebruikelijke (onderhouds)werkzaamheden aan het perceel en het huidige opstal van [partij A] c.s. komen uitvoeren, op straffe van een dwangsom van € 250 per overtreding;
  • [partij A] c.s. verboden om enig (bouw)materiaal en/of goederen bestemd voor of afkomstig van hun perceel ten behoeve van bouw- en sloopwerkzaamheden te laten vervoeren met de pont, op straffe van een dwangsom van € 1.000 per overtreding;
  • [partij A] c.s. verboden om personen die recreëren in de woning op hun perceel met de pont te (laten) vervoeren, voor zover het betreft personen die de woning niet gezamenlijk en tegelijkertijd gebruiken met [partij A] c.s. of één van hen, op straffe van een dwangsom van € 250 per overtreding.
3.15.
Bij brief van 30 november 2022 hebben [partij B] c.s. het gebruiksrecht van de pont (nogmaals) opgezegd, dit keer met inachtneming van een opzegtermijn en wel per 1 april 2023. Zij hebben hiervoor de volgende redenen gemeld:
“De aanleiding voor die opzegging is uw cliënten bekend. De Maatschap heeft als eigenaar van de pont laten weten dat alleen de bewoners die ten tijde van de overdracht van de pont aan de maatschap in 2014 van de pont gebruik maakten, dat gebruik mogen voortzetten en dat zijn, met uitzondering van de heer en mevrouw [naam 4] , de vaste bewoners van het eiland. Voorts wenst de verzekeraar een opgave van alle gebruikers en weten uw cliënten de pont niet goed te bedienen. Overigens doen de hiervoor opgesomde redenen er in beginsel niet toe, omdat de gebruiksovereenkomst naar zijn aard opzegbaar is.
De Voorzieningenrechter heeft in haar vonnis van 25 mei 2022 in r.o. 4.19 uitdrukkelijk overwogen dat er ten tijde van het kort geding geen sprake was van een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging van de gebruikersovereenkomst met onmiddellijke ingang. Nu uw cliënten inmiddels meer dan een half jaar op de hoogte zijn van de voorgenomen opzegging van het gebruik van de pont en cliënten bovendien een zeer redelijke opzegtermijn van achttien weken in acht nemen, hebben uw cliënten voldoende tijd (gehad) om, zoals de overige recreanten hebben gedaan, een eigen vaartuig aan te schaffen.”
3.16.
Op 23 juni 2023 hebben [partij A] c.s. een trekker met aanhanger, een gemotoriseerde kruiwagen/rupsdumper en een graafmachine met de pont overgezet.

4.Het geschil

4.1.
[partij A] c.s. vorderen in conventie – kort samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [partij B] c.s. niet gerechtigd waren en zijn om aan [partij A] c.s. het gebruik van de pont te ontzeggen door opzegging en te gebieden dat [partij B] c.s. de afspraken daarover nakomen;
II. primair:
te verklaren voor recht dat [partij A] c.s. bevoegd zijn om met bezoekers en gebruikers zelfstandig en onbeperkt gebruik te maken van de pont en de toegangsweg naar hun perceel;
subsidiair:
de pontverbinding aan te wijzen als noodweg, dan wel vast te stellen dat de
pontverbinding geldt als uitweg of buurweg;
III. [partij B] c.s. te veroordelen om te dulden dat [partij A] c.s. met bezoekers en gebruikers de toegangsweg naar hun perceel per pont bereiken en daarbij zelfstandig gebruik maken van de pont waarbij het gebruik van voertuigen op de pont is toegestaan, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag dat [partij B] c.s. hiermee in gebreke blijven, met een maximum van € 150.000;
IV. [partij B] c.s. te verbieden handelingen te verrichten en maatregelen te treffen die de toegang van [partij A] c.s. en de hunnen tot pont en de toegangsweg tot hun perceel verhinderen of nodeloos bemoeilijken op straffe van een dwangsom van € 500 per dag, met een maximum van € 150.000;
V. [partij B] c.s. te gebieden het incidenteel gebruik van de pont door zwaarder verkeer dan een personenauto ten behoeve van eisers toe te staan, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag, met een maximum van € 150.000;
VI. te verklaren voor recht dat [partij B] c.s. verplicht zijn om het gevorderde onder II tot en met V woordelijk bij elke akte van vervreemding van de pont aan de nieuwe eigenaar op te leggen en dat zij bij overtreding hiervan een direct opeisbare boete verschuldigd zijn van € 150.000;
VII. Van de Poel c.s. te gebieden binnen zes weken na betekening van dit vonnis mee te werken aan het verlijden van een akte tot het vestigen van de onder II en III genoemde rechten of erfdienstbaarheden, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag, met een maximum van € 150.000;
VIII. te bepalen dat, indien [partij B] c.s. in gebreke blijven te voldoen aan het onder VII gevorderde, dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking aan het verlijden van die akte;
IX. primair tot meest subsidiair:
[partij B] c.s. te gebieden om – door mee te werken aan het verlijden van de oprichtingsakte van de vereniging [naam eiland] , door het voortzetten van de onderhandelingen daarover, door het ondertekenen van een gebruiksovereenkomst of anderszins – binnen een bepaalde tijd te komen tot een regeling waarin de verhoudingen tussen partijen met betrekking tot de pont zijn geregeld op een wijze waarbij de belangen van [partij A] c.s. gewaarborgd zijn, een en ander al dan niet op straffe van een dwangsom van € 500 per dag, met een maximum van € 150.000;
X. [partij B] c.s. te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[partij B] c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen in conventie. Tevens vorderen zij op hun beurt in reconventie:
I. te verklaren voor recht dat zij de overeenkomst tussen partijen tot het gebruik van de pont rechtsgeldig hebben opgezegd;
II. te verklaren voor recht dat op hen geen verplichting rust om de gebruiksovereenkomst met [partij A] c.s. te continueren of om een nieuwe gebruiksovereenkomst aan te gaan;
III. [partij A] c.s. te verbieden om de pont te gebruiken, op straffe van een dwangsom van € 1.000 per overtreding;
IV. [partij A] c.s. te veroordelen tot betaling van € 6.000 dan wel € 1.000 aan verbeurde dwangsommen wegens overtreding van het vonnis in kort geding van 25 mei 2022;
V. [partij A] c.s. te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.3.
[partij A] c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen in reconventie.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank zal de vorderingen over en weer (in conventie en in reconventie), gelet op hun onderlinge samenhang, samen bespreken.
5.2.
De vraag die in deze procedure centraal staat is of en zo ja, in hoeverre, [partij A] c.s. gebruik mogen (blijven) maken van de pont.
Mocht de gebruiksovereenkomst worden opgezegd?
5.3.
Vast staat dat de pont eigendom is van de maatschap. De maatschap heeft daarom het recht om te bepalen met wie zij een gebruiksovereenkomst wil sluiten.
5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij eind 2020 – rond de aankoop van het perceel grond op het eiland door [partij A] c.s. – mondeling zijn overeengekomen dat [partij A] c.s. tegen betaling van het recreantentarief van € 375 exclusief btw per jaar zelfstandig gebruik mogen maken van de pont om van en naar het eiland te gaan. [partij A] c.s. hebben de rekening voor het pontgebruik voor het jaar 2021 betaald.
5.5.
Gesteld noch gebleken is dat partijen bij het aangaan van deze gebruiksovereenkomst afspraken hebben gemaakt over de duur hiervan, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat partijen een duurovereenkomst hebben gesloten voor onbepaalde tijd. Evenmin is gebleken dat partijen bij het aangaan van de gebruiksovereenkomst iets hebben afgesproken over (de mogelijkheid tot) opzegging van die overeenkomst.
5.6.
Het is vaste jurisprudentie dat een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd in beginsel kan worden opgezegd. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging alleen mogelijk is als daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. De rechtbank is van oordeel dat de redelijkheid en billijkheid in dit geval meebrengen dat voor de opzegging van de gebruiksovereenkomst door de maatschap een voldoende zwaarwegende grond moet bestaan. Hiertoe is redengevend dat de pont voor [partij A] c.s. op dit moment de enige mogelijkheid is om hun perceel op het eiland te bereiken. [partij A] c.s. hebben gemotiveerd toegelicht dat zij tot op heden geen ligplaats voor een boot noch een parkeerplaats voor hun auto op het vasteland in de omgeving van het eiland hebben kunnen vinden.
5.7.
[partij B] c.s. hebben de gebruiksovereenkomst bij brief van hun advocaat van 30 november 2022 opgezegd per 1 april 2023. In deze brief hebben zij de volgende redenen voor opzegging van de overeenkomst genoemd:
  • alleen de vaste bewoners van het eiland die in 2014 van de pont gebruik maakten mogen dit gebruik voortzetten;
  • de verzekeraar wenst opgave van alle gebruikers;
  • [partij A] c.s. bedienen de pont niet op juiste wijze.
5.8.
De vraag is of hiermee een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging van de gebruiksovereenkomst is gegeven. Om dit te kunnen beoordelen moeten de belangen van partijen tegen elkaar worden afgewogen.
5.9.
Aan de kant van [partij B] c.s. weegt de rechtbank mee dat de pont noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van de kaasboerderij. In dat kader willen zij zelf ongestoord gebruik kunnen maken van de pont en willen zij voorkomen dat de pont beschadigd raakt en daardoor (tijdelijk) niet kan worden gebruikt. In dit verband stellen [partij B] c.s. zich op het standpunt dat [partij A] c.s. de pont onzorgvuldig gebruiken. Als dit standpunt juist is, zou dit naar het oordeel van de rechtbank een zwaarwegende grond kunnen opleveren voor opzegging van de gebruiksovereenkomst. De rechtbank is echter van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat [partij A] c.s. de pont onzorgvuldig gebruiken. De rechtbank legt hierna uit waarom zij tot dit oordeel is gekomen.
5.10.
[partij B] c.s. baseren hun stelling dat de [partij A] c.s. de pont onzorgvuldig gebruiken met name op een incident in mei 2021 waarbij mevrouw [partij A sub 2] een sondeer/meetwagen met de pont zou hebben overgezet en waarbij de pont – volgens een verklaring van boer [naam 5] – bijna zou zijn gekapseisd. [partij A] c.s. hebben een andere kijk op dit voorval en stellen dat mevrouw [partij A sub 2] daarbij juist goed en adequaat heeft gehandeld door het evenwicht op de pont te herstellen waarmee zij een dreigende gevaarlijke situatie heeft afgewend. Wat er precies is gebeurd is kan de rechtbank niet meer vaststellen, maar vast staat dat [partij A] c.s. naar aanleiding van dit incident niet direct door [partij B] c.s. zijn aangesproken. Als er sprake zou zijn geweest van een apert gevaarlijke situatie door onzorgvuldig gebruik van de pont, had dit – juist gelet op het grote belang bij het gebruik van de pont door [partij B] c.s. – wel in de rede gelegen. Dit incident is echter pas tegengeworpen aan [partij A] c.s. in november 2021 en dus ruim een half jaar na het betreffende incident. Op dat moment waren de verhouding tussen partijen ook niet goed meer. De rechtbank is van oordeel dat [partij B] c.s. onvoldoende hebben onderbouwd dat het incident in mei 2021 een belangrijke aanleiding vormt voor opzegging van de overeenkomst.
5.11.
Ter zitting hebben [partij B] c.s. aanvullend nog gesteld dat [partij A] c.s. de kabels van de pont een keer strak omhoog hebben laten staan en dat zij de pont een keer niet zorgvuldig hebben vastgelegd (aan één kant in plaats van aan twee kanten). Onduidelijk is echter wanneer deze incidenten zouden hebben plaatsgevonden en ook hier geldt dat [partij A] c.s. hierop niet direct zijn aangesproken door [partij B] c.s.
De rechtbank acht de door [partij B] c.s. genoemde incidenten onvoldoende om te concluderen dat [partij A] c.s. niet op zorgvuldige wijze gebruik maken van de pont. Daarbij weegt de rechtbank mee dat [partij A] c.s. de pont al ruim vijftien jaar zelfstandig gebruiken om de ouders van mevrouw [partij A sub 2] op het eiland te bezoeken. Zij zijn om die reden bekend met de juiste wijze van bediening van de pont. De door [partij B] c.s. aangevoerde reden voor opzegging gelegen in het onzorgvuldig gebruik van de pont door [partij A] c.s. acht de rechtbank hiermee onvoldoende zwaarwegend om een opzegging van de gebruiksovereenkomst te rechtvaardigen.
5.12.
De overige door [partij B] c.s. genoemde redenen voor opzegging van de gebruiksovereenkomst acht de rechtbank evenmin voldoende zwaarwegend om opzegging van de gebruiksovereenkomst te rechtvaardigen. Dat de verzekeraar opgave wenst van alle gebruikers van de pont staat er naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg dat [partij A] c.s. aan die lijst wordt toegevoegd. [partij B] c.s. hebben onvoldoende onderbouwd dat de eisen die de verzekeraar stelt verhinderen dat [partij A] c.s. aan die lijst worden toegevoegd. [partij B] c.s. hebben weliswaar gewezen op artikel 4.9 aanhef en lid 2 van de algemene bepalingen behorend bij hun verzekeringspolis dat vermeldt dat “schade die door bemanning en opvarenden van het vaartuig opzettelijk of bewust roekeloos is veroorzaakt” is uitgesloten van de verzekering, maar gesteld noch gebleken is dat [partij A] c.s. zich zodanig hebben gedragen of zullen gedragen dat dergelijke niet verzekerde schade te verwachten is.
5.13.
De door [partij B] c.s. aangevoerde reden dat alleen vaste bewoners van het eiland die reeds in 2014 gebruik maakten van de pont dit gebruik mogen voortzetten acht de rechtbank evenmin voldoende zwaarwegend om de opzegging van de gebruiksovereenkomst met [partij A] c.s. te rechtvaardigen. Bovendien is deze stelling niet juist: vaste eilandbewoner [naam 6] is pas op het eiland komen wonen in 2015 en heeft wel een gebruiksovereenkomst en ook recreanten [naam 3] en [naam 4] (die geen vaste eilandbewoners zijn) hebben eveneens nog altijd een gebruiksovereenkomst.
5.14.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat er geen zwaarwegende grond aanwezig was voor opzegging van de gebruiksovereenkomst. Dit betekent dat de gebruiksovereenkomst nog altijd bestaat en dat [partij B] c.s. deze overeenkomst ten opzichte van [partij A] c.s. moeten nakomen. De vordering in conventie onder I zal dus worden toegewezen en de vorderingen in reconventie onder I, II en III zullen worden afgewezen.
5.15.
Nu [partij A] c.s. op basis van de gebruiksovereenkomst gebruik mogen blijven maken van de pont, komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van hun subsidiaire vordering onder II om de pontverbinding aan te wijzen als noodweg, dan wel vast te stellen dat de pontverbinding geldt als uitweg of buurweg.
Inhoud gebruiksovereenkomst
5.16.
De volgende vraag is of [partij A] c.s. op grond van de gebruikersovereenkomst onbeperkt gebruik mogen maken van de pont, zoals onder II gevorderd. De rechtbank beantwoord deze vraag ontkennend en zij legt hierna uit waarom.
5.17.
Vast staat dat er twee soorten gebruiksovereenkomsten zijn voor de pont. Een gebruiksovereenkomst voor vaste bewoners voor het eiland tegen een tarief van € 1.000 exclusief btw per jaar en een gebruiksovereenkomst voor recreanten tegen een lager tarief van € 375 exclusief btw per jaar. De kosten van de pont bedragen circa € 14.000 per jaar waarvan [partij B] c.s. – die het meest gebruik maken van de pont – circa € 10.000 zelf dragen.
5.18.
[partij A] c.s. zijn met [partij B] c.s. een gebruiksovereenkomst voor recreanten tegen het lage tarief overeengekomen. Hieruit volgt reeds dat van een onbeperkt gebruik van de pont door [partij A] c.s. geen sprake kan zijn. Dit betekent dat hun conventionele vordering onder II primair reeds om die reden niet voor toewijzing vatbaar is. Vervolgens rijst de vraag welk gebruik dan wel is toegestaan. Om dit te kunnen beoordelen zullen de afspraken die partijen hebben gemaakt, moeten worden uitgelegd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde Haviltex-maatstaf. Daarbij kijkt de rechtbank naar de bedoelingen van partijen en wat zij, gelet op alle concrete omstandigheden van het geval, op dit punt redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.19.
Toetsend aan deze maatstaf is de rechtbank van oordeel dat partijen eind 2020 overeen zijn gekomen dat [partij A] c.s. zelfstandig gebruik mogen maken van de pont om – eventueel met een personenauto – van en naar het eiland te gaan ten behoeve van het recreatief gebruik van hun perceel. De rechtbank neemt daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking. De overeenkomst is niet schriftelijk aangegaan en er staat niets op papier waaruit de inhoud van de door partijen over het gebruik van de pont gemaakte afspraken kan worden afgeleid. Tussen partijen is echter niet in geschil dat zij in 2020 mondeling zijn overeengekomen dat [partij A] c.s. tegen betaling van het recreantentarief zelfstandig gebruik mogen maken van de pont om van en naar het eiland te gaan en dat zij hierbij ook hun personenauto mee mogen nemen op de pont. De redelijkheid brengt daarnaast mee dat [partij A] c.s. op hun perceel ook bezoek moeten kunnen ontvangen, in die zin dat familieleden, vrienden en kennissen samen met [partij A] c.s. of één van hen op het perceel moeten kunnen verblijven. De rechtbank gaat er verder van uit dat de gebruiksovereenkomst er redelijkerwijs ook in voorziet dat werklieden gebruikelijk onderhoud op het perceel en aan de te realiseren vakantiewoning moeten kunnen verrichten. Gelet op de kwetsbaarheid van de pont en de strikte regels voor bediening daarvan, brengt de redelijkheid naar het oordeel van de rechtbank ook mee dat bezoek en werklieden (en hun voertuigen/materiaal) alleen onder begeleiding van [partij A] c.s. gebruik mogen maken van de pont.
5.20.
Gegeven de kwetsbaarheid van de pont, de omstandigheid dat de pont onontbeerlijk is voor de bedrijfsvoering van de kaasboerderij van [partij B] c.s. en het feit dat [partij A] c.s. een laag tarief betalen voor het gebruik van de pont, houdt de gebruiksovereenkomst naar het oordeel van de rechtbank niet in dat [partij A] c.s. de pont ook mogen gebruiken voor de bouw van de recreatiewoning op hun perceel. Het zou dan immers gaan om een veel frequenter gebruik en een veel zwaarder gebruik van de pont en bovendien zouden dan ook derden van de pont gebruik moeten maken zonder nadere begeleiding. [partij A] c.s. hebben onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht om ervan uit te kunnen gaan dat een dergelijk gebruik van de pont onder de gebruiksovereenkomst zou zijn toegestaan. Bovendien zijn er alternatieve mogelijkheden om zonder gebruik van de pont op het eiland een woning te bouwen.
5.21.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond voor toewijzing van de vorderingen in conventie onder II en V. Partijen hebben geen afspraken gemaakt over het gebruik van de pont voor de aanbouw van een recreatiewoning. Het overzetten van zwaardere bouwmachines en bouwmateriaal valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder het overeengekomen gebruik. Het staat partijen uiteraard vrij om hierover nadere afspraken te maken, maar dit is hen tot op heden niet gelukt. Dit betekent dat [partij A] c.s. geen gebruik kunnen maken van de pont voor de bouw van hun recreatiewoning en op zoek moeten naar een alternatief.
Veroordelingen en dwangsommen
5.22.
[partij A] c.s. hebben ook nog diverse veroordelingen gevorderd waaraan zij een dwangsom willen verbinden. Omdat de vordering in conventie onder I zal worden toegewezen en [partij B] c.s. de gebruiksovereenkomst zullen moeten nakomen, bestaat er geen belang bij toewijzing van de in conventie gevorderde veroordeling onder III en het in conventie gevorderde verbod onder IV. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom aan [partij B] c.s. als stimulans tot nakoming van dit vonnis. Gelet op de houding van [partij B] c.s. ter zitting en de omstandigheid dat [partij B] c.s. het gebruik van de pont door [partij A] c.s. tot op heden niet hebben verhinderd, gaat de rechtbank ervan uit dat zij het zelfstandig gebruik van de pont door [partij A] c.s. – eventueel samen met bezoekers en werklieden die gebruikelijk onderhoud zullen verrichten – zullen toestaan en niet zullen verhinderen.
Opleggen verplichtingen aan nieuwe eigenaar pont
5.23.
Ook de conventionele vordering onder VI zal worden afgewezen. Er is geen grondslag om [partij B] c.s. te verplichten om hetgeen [partij A] c.s. heeft gevorderd bij akte van vervreemding van de pont aan de nieuwe eigenaar van de pont op te leggen.
Vestiging rechten/erfdienstbaarheden in een akte
5.24.
Omdat de vorderingen in conventie onder II en III worden afgewezen, zijn de vorderingen in conventie onder VII en VIII evenmin toewijsbaar.
Oprichting vereniging ten behoeve van het gebruik van de pont
5.25.
Tussen 2014 en 2020 zijn er gesprekken gevoerd tussen (adviseurs van) [partij B] c.s. en bewoners/gebruikers van onroerende zaken op het eiland over onder meer het schriftelijk vastleggen van gebruiksovereenkomsten en het oprichten van een vereniging ten behoeve van het gebruik van de veerpont door gebruikers van onroerende zaken op het eiland. Er zijn adviezen uitgebracht en concept-aktes opgesteld, maar er zijn geen overeenkomsten of aktes ondertekend.
5.26.
[partij A] c.s. menen dat van [partij B] c.s. kan worden verlangd dat zij alsnog meewerken aan de oprichting van een vereniging ten behoeve van het gebruik van de pont dan wel dat zij de onderhandelingen daarover voortzetten en overeenstemming bereiken over een regeling waarin de verhoudingen tussen [partij B] c.s. en de andere eilandbewoners met betrekking tot de pont zijn geregeld.
5.27.
De rechtbank stelt voorop dat [partij A] c.s. niet betrokken waren bij de gesprekken en onderhandelingen over het pontgebruik tussen 2014 en 2020. Om die reden kunnen zij daaraan geen rechten of aanspraken ontlenen. Dit betekent dat de vorderingen van [partij A] c.s. onder IX niet voor toewijzing vatbaar zijn.
5.28.
De (schoon)ouders van [partij A] c.s. die wel partij waren bij de gesprekken en onderhandelingen over het pontgebruik zijn hierover tegen [partij B] c.s. een gerechtelijke procedure gestart. [partij A] c.s. zullen de uitkomst van deze procedure moeten afwachten.
Overtreding kortgedingvonnis?
5.29.
[partij B] c.s. stellen dat [partij A] c.s. in totaal een bedrag van € 6.000 aan dwangsommen verschuldigd zijn wegens overtreding van het kortgedingvonnis van 25 mei 2022. In dit verband staat vast dat [partij A] c.s. op 23 juni 2023 een trekker met aanhanger met de pont hebben overgezet en verder ook een gemotoriseerde kruiwagen/rupsdumper en een graafmachine. [partij B] c.s. menen dat dit met de terugvaart zes overtredingen oplevert van het verbod op het overzetten van materiaal en goederen ten behoeve van bouw- en sloopwerkzaamheden. Zij stellen dat er met deze goederen werkzaamheden zijn uitgevoerd ter voorbereiding op de bouw van de vakantiewoning.
5.30.
[partij A] c.s. stellen dat deze goederen met de pont zijn overgezet in verband met hovenierswerk op hun perceel: het perceel is onkruidvrij en vlak gemaakt zodat er gras kon worden ingezaaid. Op deze manier kunnen zij – zolang de vakantiewoning nog niet is gerealiseerd – in de zomer gebruik maken van het perceel en kunnen zij hun perceel gemakkelijker onderhouden. Volgens [partij A] c.s. kunnen de verrichte werkzaamheden worden gekwalificeerd als gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden aan het perceel en kunnen de hoveniers en de door hen gebruikte voertuigen worden gekwalificeerd als werklieden en hun materiaal.
5.31.
De rechtbank stelt voorop dat – voor zover al zou kunnen worden gesproken van een overtreding van een van de door de voorzieningenrechter opgelegde verboden – van een bewuste c.q. opzettelijke overtreding geen sprake is. In maart 2023 hebben [partij A] c.s. rooi- en sloopwerkzaamheden laten verrichten op hun perceel en toen hebben zij de betreffende aannemer gevraagd geen gebruik te maken van de pont, omdat zij meenden dat deze werkzaamheden grotendeels wel vielen onder het door de voorzieningenrechter opgelegde verbod. In dit geval meenden zij dat de werkzaamheden niet vielen onder dit verbod. De rechtbank volgt hen hierin. De rechtbank heeft bij de plaatsopneming niet geconstateerd dat er naast het aanleggen van het grasveld op het perceel andere werkzaamheden op het perceel zijn verricht die kunnen worden gezien als bouwwerkzaamheden. Het te bebouwen vlak is nog niet afgegraven en evenmin is gebleken dat er anderszins werkzaamheden zijn verricht die erop wijzen dat binnenkort zal worden aangevangen met de bouw van een vakantiewoning. Daar komt bij dat de werkzaamheden voor de aanleg van het grasveld op één dag zijn verricht, zodat het gelet op de grootte van het perceel niet aannemelijk is dat de betreffende werklieden op 23 juni 2023 naast het aanleggen van het grasveld nog andere werkzaamheden hebben uitgevoerd. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het gebruik van de pont op 23 juni 2023 ten behoeve van de aanleg van het grasveld op het perceel van [partij A] c.s. niet in strijd is met het door de voorzieningenrechter opgelegde verbod. De reconventionele vordering van [partij B] c.s. onder IV om [partij A] c.s. te veroordelen tot betaling van verbeurde dwangsommen zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten in conventie en in reconventie
5.32.
Omdat beide partijen in deze procedure gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij – zowel in conventie als in reconventie – de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat de gebruiksovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd;
6.2.
gebiedt [partij B] c.s. de gebruiksovereenkomst ten opzichte van [partij A] c.s. na te komen;
6.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft het gebod onder 6.2. uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie
6.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.
1366