Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1995 en de Tunesische nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat voortduring van de maatregel van bewaring onrechtmatig is geworden of op enig moment in de te toetsen periode is geweest, stelt de rechtbank eiser onmiddellijk in vrijheid omdat het Unierecht daartoe verplicht. Tevens zal dan de maatregel van bewaring worden opgeheven en worden beoordeeld of eiser in aanmerking komt voor schadevergoeding.
3. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de oplegging en voortduring van deze maatregel eerder getoetst. Uit de uitspraak van 17 juni 2024 (in de zaak NL24.23133, niet gepubliceerd maar wel bij beide partijen en gemachtigden bekend) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom heeft de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring die de rechtbank thans verricht betrekking op de periode sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 11 juni 2024.
4. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en eiser in vrijheid stellen en overweegt hierbij als volgt.
5. De maatregel is opgelegd op 9 november 2023 om de uitzetting naar Tunesië te effectueren. Uit de M120 blijkt dat op diezelfde dag een LP-aanvraag is ingediend bij de Tunesische autoriteiten en dat deze LP-aanvraag op 15 april 2024 is besproken met de Tunesische autoriteiten. De consul heeft in die bespreking, zo is vermeld in de M120, aangegeven nog in afwachting te zijn van een antwoord uit Tunesië. De rechtbank stelt op grond van de M120 en op grond van de beantwoording door verweerder van de door de rechtbank gestelde vragen vast dat na deze bespreking en dus in de gehele te toetsen periode uitsluitend standaardmatig schriftelijk is gerappelleerd en vertrekgesprekken zijn gehouden. In de door verweerder heden gegeven reactie op de vragen is toegelicht dat de regievoerder heeft laten weten dat “de zaak van eiser in september 2024 op zaaksniveau zal worden besproken met de consul van Tunesië en dat in verband met de afwezigheid van de consul in de maand augustus dit in augustus niet mogelijk is gebleken.” De rechtbank stelt vast dat uit de M120 niet blijkt dat getracht is om contact te zoeken met de consul en evenmin blijkt dat de consul de (gehele) maand augustus afwezig zou zijn geweest en niemand zijn werkzaamheden heeft waargenomen of overgenomen. Uit de reactie blijkt voorts niet of er reeds een concrete afspraak is gemaakt met de consul en zo niet, of deze afspraak op korte termijn toch kan plaatsvinden. De rechtbank acht dit echter noodzakelijk om het handelen van verweerder aan het vertrek van eiser als voortvarend te kwalificeren. De rechtbank wijst hierbij op de reeds lange duur van de maatregel op deze grondslag en het tijdsverloop sinds het indienen van de LP-aanvraag en sinds het eerdere gesprek met de consul. De consul heeft op 15 april 2024 aangegeven in afwachting te zijn van een antwoord uit Tunesië. Dit betekent dat verweerder thans niet langer kan volstaan met het enkel schriftelijk rappelleren op de LP-aanvraag van 9 november 2023. Verweerder had nu een afspraak gemaakt moeten hebben voor een tweede bespreking met de consul. Verweerder heeft niet onderbouwd of en wanneer de consul is benaderd voor een rappel op zaaksniveau en heeft niet geconcretiseerd dat er daadwerkelijk een dergelijk rappel op korte termijn zal worden gedaan en een gesprek kan plaatsvinden. De rechtbank begrijpt dat verweerder inspanningen zal verrichten “in september”, maar de rechtbank acht dit onvoldoende concreet. In de M120 en de beantwoording door verweerder van de vragen van de rechtbank blijkt niet dat bij de Tunesische autoriteiten reeds is verzocht om een gesprek.
6. Verweerder heeft in zijn reactie voornamelijk benadrukt dat eiser het vertrekproces frustreert. De rechtbank overweegt dat verweerder terecht constateert dat eiser zelf geen enkele inspanning verricht om zijn vertrek te bespoedigen en dat eiser meerdere gedane toezeggingen hiertoe simpelweg niet nakomt. Verweerder heeft ook terecht aangegeven dat eiser verplicht is om mee te werken en dat verweerder, omdat eiser niet meewerkt, afhankelijk is van de Tunesische autoriteiten om eiser te kunnen uitzetten naar zijn land van herkomst. Dit alles betekent echter niet dat verweerder minder inspanningen hoeft te leveren of na een bewaring van deze aanzienlijke duur kan volstaan met het schriftelijk rappelleren en het houden van vertrekgesprekken. Dat eiser niet meewerkt maar het vertrekproces zelfs frustreert, doet niet af aan de plicht voor verweerder om gedurende de gehele duur van de tenuitvoerlegging van de maatregel voortvarend te werken aan het vertrek. Naarmate de duur van de maatregel langer wordt, zal verweerder andere handelingen moeten verrichten om de uitzetting voortvarend te realiseren. De mate van medewerking van eiser is dus relevant en wordt door de rechtbank betrokken bij de beoordeling van het handelen van verweerder, maar heeft niet tot gevolg dat verweerder na ommekomst van ruim 9 ½ maand vrijheidsontneming kan volstaan met het mededelen dat de LP-aanvraag van eiser “in september 2024” op zaaksniveau zal worden besproken met de consul van Tunesië. Verweerder had ten tijde van het rechtmatigheidsonderzoek dat de rechtbank thans verricht reeds inspanningen moeten leveren voor een nader gesprek met de consul of had ten minste moeten kunnen concretiseren op welke -zeer korte- termijn inspanningen worden verricht en welke inspanningen dit dan zijn. Ook voor zover de consul de hele maand augustus afwezig zou zijn geweest, had verweerder inspanningen moeten verrichten, bijvoorbeeld door na te gaan of de werkzaamheden van de consul door een ander werden verricht. Indien in de maand augustus het consulaat voor verweerder gesloten is, had verweerder hiervan op de hoogte dienen te zijn. Het uitgangspunt dat de bewaring, als deze noodzakelijk is om de uitzetting te bewerkstelligen, steeds zo kort mogelijk moet duren en de plicht om voortvarend te handelen aan het feitelijke vertrek zijn immers lastig te verenigen met het passief zijn gedurende een gehele maand. Verweerder is weliswaar afhankelijk van de Tunesische autoriteiten, maar dit betekent nu juist dat moet worden nagegaan op welke wijze en wanneer de contacten met deze autoriteiten moeten worden onderhouden.
De rechtbank concludeert dan ook dat ondanks dat eiser in het geheel niet meewerkt aan zijn vertrek, de maatregel na de rechtmatigheidsbeoordeling van heden onrechtmatig zou voortduren omdat verweerder thans niet kan onderbouwen dat hij nog voortvarend werkt aan het vertrek van eiser.
7. De rechtbank overweegt daarnaast dat verweerder mag aannemen dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Verweerder heeft terecht gewezen op de omstandigheid dat zicht op uitzetting naar Tunesië in het algemeen niet ontbreekt. In het geval van eiser heeft verweerder weliswaar, hoewel de rechtbank hierom heeft gevraagd, niet aangegeven waarom dit in het geval van eiser ook zo zou zijn. De enkele opmerking dat de Tunesische autoriteiten niet hebben aangegeven dat er geen LP wordt afgegeven volstaat niet. De Tunesische autoriteiten hebben immers sinds 15 april 2024 helemaal niets meer laten weten. Bij de beoordeling of sprake is van zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn betrekt de rechtbank dat eiser niet meewerkt en dat indien eiser wel inspanningen zou leveren, de uitzetting naar alle waarschijnlijkheid gerealiseerd kan worden. De regievoerder heeft dit in de maandelijkse vertrekgesprekken aan eiser uitgelegd en met eiser besproken.
In de onderhavige procedure is dus niet gebleken dat het verrichten van inspanningen door eiser geen enkele invloed
kánhebben op het realiseren van het vertrek. Omdat eiser geen inspanningen verricht, terwijl de regievoerder bij herhaling concreet aan eiser heeft aangegeven wat er van hem wordt verwacht en waartoe eiser ook is verplicht, concludeert de rechtbank daarom dat zicht op uitzetting niet ontbreekt.
8. De rechtbank stelt tot slot vast dat er geen indicaties zijn dat verweerder in de te toetsen periode alsnog had moeten volstaan met de oplegging van een lichter middel. Duidelijk is dat zonder bewaringsmaatregel eiser niet zal terugkeren naar Tunesië of aan zijn vertrekplicht zal voldoen door naar een ander derde land te vertrekken. Evenmin is er enige aanwijzing dat de tenuitvoerlegging van de maatregel inmiddels onevenredig bezwarend is geworden.
9. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is omdat de rechtbank de verdere voortduring van de bewaring onrechtmatig acht. De rechtbank zal de onmiddellijke invrijheidstelling gelasten en de onmiddellijke opheffing van de maatregel bevelen. Omdat de rechtbank uitsluitend de verdere voortduring onrechtmatig acht, maakt eiser geen aanspraak op schadevergoeding.
10. Omdat deze procedure is ingeleid met een kennisgeving, komt de gemachtigde van eiser niet in aanmerking voor proceskosten die verband houden met het instellen van beroep. Weliswaar wordt een kennisgeving aangemerkt als een beroep, echter bij een kennisgeving heeft de gemachtigde geen proceshandeling hoeven verrichten. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten voordat namens eiser beroepsgronden zijn ingediend en voordat de termijn om dat te doen was verstreken. Weliswaar dient, zoals volgt uit het arrest van het Hof in C.B.X. van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C‑704/20 en C‑39/21, het ambtshalve rechtmatigheidsonderzoek van de bewaringsmaatregel en de voortduring hiervan op tegenspraak plaats te vinden en dienen elk van de partijen te worden uitgenodigd om hun mening over de rechtmatigheidsvoorwaarden die door de rechter ambtshalve aan de orde worden gesteld kenbaar te kunnen maken (ECLI:EU:C:2022:858, punt 88). De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid om vragen die de rechtbank naar aanleiding van een eerste rechtmatigheidsbeoordeling had te beantwoorden. Omdat de beantwoording door verweerder niet tot de conclusie leidt dat de rechtbank de maatregel rechtmatig acht, heeft de rechtbank het onderzoek na ontvangst hiervan gesloten. De rechtbank overweegt dat het belang van eiser om onmiddellijk in vrijheid te worden gesteld groter is dan het belang om gronden in te dienen. De strekking van de gronden zal immers zijn dat eiser in vrijheid moet worden gesteld. De bewaringsrechter is bovendien verplicht om tot onmiddellijke invrijheidstelling over te gaan indien zij vaststelt dat de bewaring onrechtmatig is (geworden). De rechtbank kent in de onderhavige procedure een groter gewicht toe aan haar verplichting om eiser onmiddellijk in vrijheid te stellen dan aan haar verplichting om het rechtmatigheidsonderzoek op tegenspraak te verrichten omdat de rechtbank, ongeacht de gronden die door eiser wellicht worden aangevoerd, de verdere vrijheidsontneming onrechtmatig acht.
De rechtbank spreekt dus geen proceskostenveroordeling uit.