ECLI:NL:RBDHA:2024:13584

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.28227
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die stelt staatloos te zijn en geboren op 1 januari 1975. De minister van Asiel en Migratie had op 12 juli 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De minister heeft de maatregel op 19 juli 2024 opgeheven, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er voldoende zicht op uitzetting naar Jordanië bestond en dat de minister voldoende had gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend zou zijn. De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring onrechtmatig was en kwam tot de conclusie dat dit niet het geval was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 augustus 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.28227
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. H.K. Jap A Joe), en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister,
(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 19 juli 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep ter zitting behandeld op 22 juli 2024, gevoegd met het beroep van eisers minderjarige kind, geregistreerd onder het zaaknummer NL24.28228. Op dat beroep zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting vervolgens aangehouden om de minister in de gelegenheid te stellen na te gaan of er een geldig terugkeerbesluit aan de maatregel van bewaring van eisers minderjarige kind ten grondslag ligt.
De minister heeft op 23 juli 2024 een reactie ingediend waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt staatloos te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1975.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag
worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
5. De minister heeft ter zitting de zware gronden 3a en 3b laten vallen.
6. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid ambtshalve.
Grondslag en gronden
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf. Op 4 oktober 2022 heeft eiser een meeromvattende beschikking met terugkeerbesluit opgelegd gekregen. Op 10 januari 2023 heeft eiser een meeromvattende beschikking opgelegd gekregen en is het terugkeerbesluit aangevuld; eiser moet terugkeren naar Jordanië. De rechtbank is verder van oordeel dat de resterende gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen, in samenhang bezien en gelet op de motivering daarvan, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat.
Lichter middel
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden en de motivering daarvan volgt dat er een risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
9. Eiser stelt dat het onduidelijk is of hij tot Jordanië zal worden toegelaten en dat daarom het zicht op uitzetting ontbreekt.
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister, tot aan de opheffing van de maatregel, voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond. Op 15 juli 2024 is een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Op 19 juli 2024 is de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser is uitgezet. De rechtbank ziet in het dossier en in de toelichting van de minister ter zitting geen aanknopingspunten dat eiser de toegang tot Jordanië zou worden geweigerd.
Ambtshalve toetsing
11. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 augustus 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.