ECLI:NL:RBDHA:2024:13581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.33054
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een opposante van Syrische nationaliteit, die eerder beroep had ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. De opposante had op 18 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar asielaanvraag van 6 juli 2022. Op 4 maart 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie de asielaanvraag ingewilligd. Vervolgens heeft de opposante op 7 maart 2024 haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op 3 juni 2024 dit verzoek afgewezen, omdat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de wettelijke beslistermijn nog niet was verstreken, waardoor het beroep niet-ontvankelijk was. De opposante heeft hiertegen op 15 juli 2024 verzet ingesteld.

De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en oordeelt dat de eerdere uitspraak ten onrechte was gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nog onbeantwoorde prejudiciële vragen zijn over de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn, waardoor niet kan worden geoordeeld dat het beroep kennelijk ongegrond is. De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek te hervatten en de geopposeerde te veroordelen in de proceskosten van de opposante, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22054 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], opposante,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. S. Kalu-Mollema)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,geopposeerde.

Procesverloop

Opposante heeft op 18 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 6 juli 2022. Bij brief van 4 maart 2024 heeft geopposeerde de asielaanvraag ingewilligd.
Opposante heeft op 7 maart 2024 haar beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag ingetrokken en daarbij verzocht om geopposeerde te veroordelen in de proceskosten.
Op 3 juni 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen.
Opposante heeft tegen deze uitspraak op 15 juli 2024 verzet ingesteld.

Overwegingen

1. Omdat het verzet gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2. De rechtbank heeft bij uitspraak van 3 juni 2024 het verzoek om de vergoeding van de proceskosten als kennelijk ongegrond afgewezen. De rechtbank was van oordeel dat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend, omdat de wettelijke beslistermijn om te beslissen op de aanvraag van opposante op het moment van indienen van de ingebrekestelling nog niet was verstreken, gelet op de verlenging van de beslistermijn ingevolge WBV 2023/3. Dit betekende dat sprake was van een prematuur ingediende ingebrekestelling. Het beroep voldeed daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Dit had tot gevolg dat er voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestond, omdat voor een toewijzing van een proceskostenveroordeling een ontvankelijk beroep is vereist.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittingsuitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
4. Opposante is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep niet-ontvankelijk is en dat ten onrechte geen dwangsom en proceskosten zijn toegekend. Volgens opposante is de rechtsgeldigheid van de verlenging van de beslistermijn met WBV 2022/22 en WBV 2023/3 een zaaksoverstijgende kwestie waar de Afdeling nog rechtseenheid in zal scheppen. Gelet op de complexiteit van de rechtsvraag, leent deze zaak zich volgens opposante niet voor een vereenvoudigde afdoening op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Opposante benadrukt hierbij de divergerende jurisprudentie over de rechtsgeldigheid van de verlenging van de beslistermijn met WBV 2022/22 en WBV 2023/3. Ten slotte is opposante van mening dat de verlenging van de beslistermijn niet valt onder artikel 31 van de Procedurerichtlijn.
5. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek tot het veroordeling van geopposeerde in de proceskosten niet ingevolge artikel 8:54 Awb kennelijk kon worden afgedaan. Een beroep als het onderhavige kan slechts buiten zitting worden afgedaan wanneer vaststaat dat het beroep kennelijk, dit betekent buiten redelijke twijfel, ongegrond is. De Afdeling heeft het noodzakelijk geacht om prejudiciële vragen te stellen over de rechtmatigheid van WBV 2022/22. Vanwege die nog onbeantwoorde prejudiciële vragen die ook WBV 2023/3 raken, kan niet worden geoordeeld dat het antwoord op die vraag buiten redelijke twijfel is. De rechtbank had daarom het beroep niet buiten zitting op de voet van artikel 8:54 Awb kunnen afdoen.
6. De rechtbank heeft in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte geoordeeld dat het beroep kon worden afgedaan met toepassing van artikel 8:54 Awb. Het verzet is kennelijk gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en dat de rechtbank het onderzoek hervat in de stand, waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan.
7. De rechtbank veroordeelt geopposeerde in de door opposante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 437,50 (0,5 punt voor het indienen van een verzetschrift met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • veroordeelt geopposeerde in de proceskosten van opposante tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.