In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiseres, die onder de Vreemdelingenwet valt. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij haar de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat er geen geldig terugkeerbesluit aan ten grondslag lag. De rechtbank oordeelde dat de minister niet mocht verwijderen naar een niet in het terugkeerbesluit genoemd land zonder een aanvullend terugkeerbesluit te nemen. Dit leidde tot de conclusie dat de maatregel van bewaring vanaf het moment van opleggen tot aan de opheffing onrechtmatig was.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en de minister veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 800,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 8 dagen. Daarnaast is de minister ook veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 augustus 2024, en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.