ECLI:NL:RBDHA:2024:13566

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
C/09/662734 / HA ZA 24-238
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake verdeling van gezamenlijke bankrekening en afgifte van auto na beëindiging van samenleving

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man die jarenlang samenwoonden. De man heeft na de verkoop van hun gezamenlijke woning een bedrag van € 210.000,00 van de gezamenlijke bankrekening naar zijn eigen rekening overgemaakt, in strijd met de samenlevingsovereenkomst. De vrouw vorderde de helft van dit bedrag, alsook de teruggave van een auto die de man had aangeschaft tijdens hun samenwoning. De rechtbank oordeelde dat de man inderdaad in strijd heeft gehandeld met de samenlevingsovereenkomst en dat de vrouw recht heeft op een schadevergoeding van € 68.054,60, na verrekening van bepaalde kosten. Daarnaast werd de man veroordeeld tot betaling van beslagkosten. In reconventie vorderde de man de afgifte van de auto, wat door de rechtbank werd toegewezen, omdat de man voldoende bewijs had geleverd van zijn eigendom. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/662734 / HA ZA 24-238
Vonnis van 11 september 2024
in de zaak van
[eiseres]te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.G. de Jong te Den Haag,
tegen
[gedaagde]te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. W.J. Vroegindeweij te Katwijk.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 februari 2024, met producties 1 tot en met 8;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 13;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 9 tot en met 13;
  • het tussenvonnis van 3 juli 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de brief van de man van 11 juli 2024, met producties 14 tot en met 21;
  • de door de vrouw op 15 juli 2024 overgelegde producties 14 tot en met 16.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2024. Partijen hebben over en weer hun standpunten verder toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekening gemaakt van wat partijen tijdens de zitting hebben gezegd.
1.3.
Ten slotte is de datum vastgesteld waarop dit vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben jarenlang een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn drie kinderen geboren. Partijen hebben onder meer samengewoond in de woning aan het [adres] te [plaats] (hierna: de woning). Bij de aankoop van de woning, op 5 mei 2021, hebben zij een samenlevingsovereenkomst gesloten.
In de samenlevingsovereenkomst staat, voor zover van belang:

Artikel 3
De kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden door partijen gedragen naar evenredigheid van ieders inkomen. Zijn de inkomens onvoldoende, dan worden de kosten gedragen naar evenredigheid van ieders vermogen. Een en ander geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
Onder de kosten van de huishouding zijn begrepen de premies en kosten van verzekeringen die betrekking hebben op aan partijen tezamen toebehorende goederen, de kosten van gezamenlijke vakanties, de huurprijs van de gemeenschappelijk bewoonde woning, de rente en kosten van geldleningen die zijn aangegaan in verband met de aanschaf of het onderhoud van de gemeenschappelijk bewoonde woning en van de gezamenlijke goederen, alsmede de kosten van dagelijks onderhoud van de hiervoor bedoelde woning en goederen.
Tot de kosten van de huishouding behoren ook de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen die feitelijk door partijen worden verzorgd en opgevoed.
Indien een partij in een kalenderjaar meer heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding dan die partij op grond van het bepaalde in dit artikel moet dragen, vindt geen verrekening plaats.
Artikel 5
Indien aan het vermogen van een partij een waarde is onttrokken ten behoeve van de andere partij, heeft deze jegens de andere partij recht op een vergoeding gelijk aan de waarde ten tijde van de onttrekking. Het bedrag is direct opeisbaar, tenzij redelijkheid en billijkheid zich tegen directe opeisbaarheid verzetten.
Artikel 9
Indien partijen een bankrekening hebben op beider naam, komt het saldo op deze rekening hen gezamenlijk toe, ieder voor de onverdeelde helft. Een tekort op die bankrekening dient door ieder voor de helft te worden gedragen.
Artikel 10
1. Indien de woning aan partijen gezamenlijk toebehoort, dragen partijen de lasten verbonden aan de financiering van de woning, met uitzondering van de in artikel 3 lid 2 bedoelde renten en kosten, naar verhouding van ieders aandeel in de woning. Onder die lasten zijn - onverminderd het in artikel 4 bepaalde - begrepen aflossingen en (spaar-)premies verschuldigd voor verzekeringen die rechtstreeks verband houden met aflossing van de lening ook indien slechts een van partijen de premieplichtige is.’
2.2.
Partijen hebben begin juli 2023 de woning verkocht. De overwaarde van € 206.487,00 is uitgekeerd op de gezamenlijke bankrekening. Op 11 juli 2023 heeft de man een bedrag van € 210.000,00 overgeschreven van de gezamenlijke bankrekening naar zijn eigen bankrekening.
2.3.
Nadat de woning was geleverd aan de kopers, hebben partijen in huurwoningen samengewoond tot 10 december 2023.
2.4.
Op 23 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter de vrouw verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag op de bankrekeningen van de man. Dit beslag is door de gerechtsdeurwaarder op 26 januari 2024 gelegd.
2.5.
Op 6 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter de vrouw verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag op de woning van de man. Dit beslag is op 21 mei 2024 gelegd.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert in conventie, samengevat, dat de rechtbank de man veroordeelt tot betaling aan de vrouw van € 105.000,00, te vermeerderen met rente, onder veroordeling van de man tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, de kosten van het conservatoir beslag en de proceskosten.
3.2.
De vrouw legt aan de (hoofd)vordering primair ten grondslag dat zij recht heeft op de helft van het saldo van de gezamenlijke bankrekening. De man heeft door op 11 juli 2023 de gezamenlijke bankrekening leeg te halen gehandeld in strijd met de samenlevingsovereenkomst. De vrouw heeft schade geleden door de tekortkoming in de nakoming van de samenlevingsovereenkomst en vordert € 105.000,00 schadevergoeding. Subsidiair legt de vrouw aan de (hoofd)vordering ten grondslag dat de gezamenlijke bankrekening een beperkte gemeenschap is als bedoeld in artikel 3:166 Burgerlijk Wetboek (BW). Aangezien partijen het batige saldo grotendeels in gelijke mate hebben gevoed, is ook sprake van een gezamenlijk goed. De vrouw vordert verdeling daarvan. Meer subsidiair legt de vrouw aan de (hoofd)vordering ten grondslag dat de man onrechtmatig heeft gehandeld door zonder haar instemming € 210.000,00 van de gezamenlijke bankrekening naar zichzelf over te maken. Hij dient de schade van € 105.000,00 te vergoeden.
3.3.
De man voert verweer en beroept zich daartoe op verrekening.
3.4.
Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna bij de beoordeling in.
in reconventie
3.5.
De man vordert (voorwaardelijk) in reconventie, samengevat, dat de rechtbank:
I. de vrouw veroordeelt om aan de man € 105.000,00 te betalen;
II. primair: de vrouw veroordeelt tot afgifte van de auto, type BMW 116i, met kenteken [kenteken] (hierna: de auto), op straffe van een dwangsom;
subsidiair: de vrouw veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 18.000,00;
III. het conservatoir beslag op de bankrekeningen van de man opheft;
een en ander onder veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.6.
Voor het geval de rechtbank in conventie oordeelt dat de door de man gevorderde bedragen niet kunnen worden verrekend, vordert de man deze in reconventie. Hij verwijst daartoe naar hetgeen hij in conventie heeft gesteld. Verder stelt de man dat hij voor een bedrag van € 29.812,85 heeft geïnvesteerd in de woning voor vloeren, schilderwerk en aankopen bij de IKEA. Daarnaast heeft hij al een bedrag van € 7.000,00 contant aan de vrouw betaald omdat hij anders zijn kinderen niet mocht zien. Voor zover nodig, doet de man een beroep op de redelijkheid en billijkheid.
3.7.
Aan de vordering tot afgifte van de auto heeft de man ten grondslag gelegd dat de vrouw zich de auto wederrechtelijk heeft toegeëigend. De vrouw heeft, toen de man ten onrechte vastzat op het politiebureau in [plaats] op 24 mei 2023, het kenteken van de auto op haar naam laten overschrijven.
3.8.
De vrouw voert verweer.
3.9.
Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna bij de beoordeling verder in.

4.De beoordeling

in conventie

Uitgangspunt: € 105.000,00 schadevergoeding
4.1.
De rechtbank is het met het primair door de vrouw gestelde eens dat de man heeft gehandeld in strijd met de samenlevingsovereenkomst door € 210.000,00 van de gezamenlijke bankrekening over te maken naar zijn eigen bankrekening. Het saldo op de gezamenlijke bankrekening kwam immers partijen gezamenlijk toe, ieder voor de onverdeelde helft. Dat, naar de man stelt, de broer van de vrouw toegang had tot de gezamenlijke bankrekening, de man onterecht door de vrouw werd beschuldigd van huiselijk geweld en de vrouw dreigde dat de man de kinderen niet mocht zien, gaf de man niet het recht om voorbij te gaan aan wat partijen in artikel 9 van de samenlevingsovereenkomst hebben afgesproken. De vrouw heeft schade geleden door het handelen van de man en heeft in beginsel recht op een bedrag van € 105.000,00 aan schadevergoeding.
4.2.
Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank niet toe aan wat partijen hebben aangevoerd over de subsidiaire en meer subsidiaire grondslag van de (hoofd)vordering in conventie.
Verrekening
4.3.
De man stelt in het kader van zijn verrekeningsverweer dat hij gezamenlijke kosten heeft betaald. De rechtbank is van oordeel dat dit beroep op verrekening deels slaagt en zal enkele bedragen aftrekken van het bedrag van € 105.000,00. Zij overweegt daartoe als volgt.

bedrag achtergelaten op gezamenlijke bankrekening
4.4.
De man stelt dat hij een bedrag heeft achtergelaten op de gezamenlijke bankrekening van ruim € 4.000,00. De rechtbank overweegt dat het door de vrouw gevorderde bedrag van € 105.000,00 gaat om geld dat de man van de gezamenlijke bankrekening heeft afgehaald, niet om geld dat hij heeft laten staan. Er is daarom geen grondslag om (de helft van) dit bedrag af te trekken van het bedrag van € 105.000,00.

storten geld ten behoeve van huur tijdelijke woningen, boodschappen, etc., eindafrekening Essent en gezinsvakanties
4.5.
De man stelt dat hij € 8.500,00 heeft gestort op de gezamenlijke bankrekening voor de huur van tijdelijke woningen, boodschappen, etc. Ook stelt hij dat hij
€ 3.233,00 aan Essent en (€ 4.670,00 + € 2.200,00 =) € 6.870,00 aan gezinsvakanties heeft betaald.
4.6.
Niet in geschil is dat de gestelde uitgaven kosten van de gemeenschappelijke huishouding zijn als bedoeld in artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst. De vrouw beroept zich met succes op artikel 3 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst, waaruit volgt dat als één partij in een kalenderjaar meer bijdraagt dan waartoe hij gehouden is, geen verrekening plaatsvindt. Dat de man deze kosten heeft betaald uit de € 210.000,00 die hij naar zijn eigen bankrekening heeft overgemaakt, maakt niet dat artikel 3 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst niet van toepassing is.
4.7.
Het voorgaande betekent dat verrekening van de door de man genoemde kosten niet meer kan plaatsvinden. De helft van de bedragen van € 8.500,00, € 3.233,00 en € 6.870,00 zal niet in mindering worden gebracht op het bedrag van € 105.000,00.

aflossingen leningen familieleden
4.8.
De man stelt dat hij gezamenlijke leningen aan twee ooms, zijn broertje en zijn zusje heeft afgelost. Het gaat om een bedrag van in totaal € 27.000,00, bestaande uit aflossingen van € 12.000,00 aan zijn oom in Canada, € 5.000,00 aan zijn oom [naam 1] , € 4.000,00 aan zijn broertje [naam 2] en € 6.000,00 aan zijn zusje [naam 3] .
4.9.
De vrouw betwist het bestaan van de leningen dan wel dat zij gezamenlijk zijn aangegaan. Zij voert aan dat zij niet van de gestelde leningen op de hoogte was. In het licht van deze betwisting had de man nader moeten onderbouwen dat de vrouw en hij gezamenlijk leningen zijn aangegaan. Dit heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende gedaan. Op de door de man overgelegde afschriften is te zien is dat € 12.000,00 is bijgeschreven met de vermelding ‘LOAN’ en € 12.361,79 is afgeschreven met de vermelding ‘Loan repayment’, maar deze zijn van de bankrekening van de man. De man heeft voorts drie leningsovereenkomsten overgelegd, maar daarop staat alleen hij als lener. Ook de drie door de man overgelegde e-mails van zijn familieleden van 10 juli 2024, waarin staat dat contant bedragen zijn terugbetaald, vormen op zichzelf onvoldoende onderbouwing. [naam 1] vermeldt bovendien in zijn e-mail dat de man het geld heeft terugbetaald, niet dat de vrouw betrokken was. De rechtbank kan dan ook niet als vaststaand beschouwen dat de gestelde leningen gezamenlijk zijn aangegaan.
4.10.
Tijdens de zitting heeft de man gesteld dat, voor zover wordt geoordeeld dat geen sprake is van gezamenlijke leningen, sprake was van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de samenlevingsovereenkomst of toepassing van artikel 3 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat hij de leningen is aangegaan ten behoeve van de gezamenlijke huishouding. De vrouw heeft echter betwist dat geleend geld is aangewend voor de gezamenlijke huishouding. De man heeft niet onderbouwd dat hij het geleende geld voor de gezamenlijke huishouding heeft gebruikt. Dit kan dan ook niet als vaststaand worden beschouwd, zodat het beroep op bijzondere omstandigheden of de redelijkheid en billijkheid niet opgaat.
4.11.
Gelet op het voorgaande, zal de helft van € 27.000,00 niet worden afgetrokken van het bedrag van € 105.000,00.

aflossingen lening vennootschap
4.12.
De man stelt dat hij verder een gezamenlijke lening van € 19.000,00 aan zijn vennootschap heeft afgelost. Partijen hadden dit geld, dat bedoeld was om loonheffingen aan de Belastingdienst te betalen, volgens hem geleend om de samenwoning te bekostigen.
4.13.
De vrouw betwist dat de schuld aan de vennootschap een hoofdelijke schuld is. Het had naar het oordeel van de rechtbank, gelet hierop, op de weg van de man gelegen om te onderbouwen dat sprake was van een lening die mede door de vrouw was aangegaan, bijvoorbeeld door een leningsovereenkomst met hun beide namen erop over te leggen. Uit het afschrift van de bankrekening van de man, waarop een overboeking te zien is naar de vennootschap van de man, blijkt niet van betrokkenheid van de vrouw. Datzelfde geldt voor de overboeking van de bedragen van de vennootschap van de man aan de Belastingdienst. De rechtbank kan dan ook niet als vaststaand beschouwen dat de gestelde lening gezamenlijk is aangegaan.
4.14.
Tijdens de zitting heeft de man ook in dit verband gesteld dat, voor zover wordt geoordeeld dat geen sprake is van gezamenlijke leningen, sprake was van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de samenlevingsovereenkomst of toepassing van artikel 3 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat hij de leningen is aangegaan ten behoeve van de gezamenlijke huishouding. De vrouw heeft dit echter betwist. De man heeft niet onderbouwd dat hij het geleende geld voor de gezamenlijke huishouding heeft gebruikt. Dit kan dan ook niet als vaststaand worden beschouwd, zodat het beroep op bijzondere omstandigheden of de redelijkheid en billijkheid ook hier niet opgaat.
4.15.
Gelet op het voorgaande, zal de helft van € 19.000,00 niet in mindering worden gebracht op het bedrag van € 105.000,00.

aanbetaling woning, nota van afrekening en hypotheekbetalingen
4.16.
De man stelt dat hij voorts € 124.920,34 heeft betaald, bestaande uit de aanbetaling voor de woning (€ 14.250,00), de nota van afrekening (€ 41.349,10) en de hypotheekbetalingen (€ 69.321,24). Tijdens de zitting heeft de man toegelicht dat van de hypotheekbetalingen een bedrag van € 32.541,70 aan aflossing is betaald.
-
aanbetaling woning
4.17.
De vrouw voert aan dat zij niet bekend is met een aanbetaling voor de woning. Het lag, gezien deze betwisting, op de weg van de man om nader te onderbouwen dat hij deze kosten heeft gemaakt ter financiering van de woning. Hoewel de man een rekeningafschrift heeft overgelegd waarop te zien is dat hij op 29 maart 2021 een bedrag van € 14.250,00 heeft overgemaakt aan [bedrijf] BV met de omschrijving ‘Aanbetaling [adres] , [plaats] ’, is onvoldoende duidelijk geworden waarvoor hij dit bedrag heeft betaald. Uit de stukken blijkt niet dat een aanbetaling in mindering is gebracht op de verkoopprijs. Tijdens de zitting heeft de man gezegd dat hij dit bedrag betaald aan het bedrijf van de verkoper om tijdens het biedingsproces in aanmerking te komen voor de koop van de woning en dat hij dit vervolgens heeft laten zitten omdat de verkoper in financiële problemen verkeerde. Voor zover dit al zo zou zijn, heeft de man onvoldoende onderbouwd op grond waarvan de vrouw de helft van deze kosten zou moeten dragen. Dit betekent dat de helft van € 14.250,00 niet in mindering zal worden gebracht op het bedrag van € 105.000,00.
-
nota van afrekening
4.18.
Niet in geschil is dat de man bij de aanschaf van de woning een bedrag van € 41.349,10 heeft betaald in verband met de nota van afrekening.
4.19.
Anders dan de vrouw heeft aangevoerd, is wel in de samenlevingsovereenkomst opgenomen hoe moet worden omgegaan met het betalen van de lasten verbonden aan de financiering van de woning, namelijk in artikel 10 van de samenlevingsovereenkomst. In dit artikel staat dat partijen deze lasten dragen naar verhouding van ieders aandeel in de woning. Omdat partijen beiden voor de helft eigenaar waren van de woning, dienden zij deze lasten ook ieder voor de helft te dragen. Dit betekent dat de vrouw de helft van de nota van afrekening moet betalen. Het gaat om een bedrag van (€ 41.349,10 : 2 =) € 20.674,55.
-
aflossing hypotheek
4.20.
Gelet op het voorgaande, moet de vrouw ook de helft betalen van wat de man heeft betaald aan aflossing van de hypotheek. Het gaat om een bedrag van (€ 32.541,70 : 2 =) € 16.270,85.
4.21.
De vrouw voert aan dat toepassing van artikel 10 van de samenlevingsovereenkomst wat betreft de hypotheeklasten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, nu zij gedurende de samenwoning onder meer de boodschappen en kosten voor de kinderen heeft betaald. De rechtbank verwerpt dit verweer. Partijen hebben in de samenlevingsovereenkomst een onderscheid gemaakt tussen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding en de lasten verbonden aan de financiering van de woning. Het had daarom op de weg van de vrouw gelegen om bij te houden dat zij haar deel van de hypotheekaflossingen en aanschafkosten van de woning heeft voldaan. Dat zij dit niet heeft gedaan, is onvoldoende voor een geslaagd beroep op de redelijkheid en billijkheid. De stelling van de vrouw dat zij eveneens kosten heeft gemaakt ten behoeve van de aanschaf van (meubels voor in) de woning, leidt, wat daarvan zij, ook niet tot een ander oordeel. Hiervoor had zij een vordering kunnen instellen.
-
rente
4.22.
Van het onttrekken van waarde aan het vermogen van de man ten behoeve van de vrouw is door het betalen van rente geen sprake geweest, zodat het door de man tijdens de zitting genoemde artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst niet van toepassing is. Voor de rente geldt artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst (artikel 10 lid 1 van de samenlevingsovereenkomst). De vrouw beroept zich ook in dit verband met succes op artikel 3 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst, zodat verrekening van de door de man betaalde rente niet meer kan plaatsvinden. De helft van het aan rente betaalde bedrag zal dan ook niet worden afgetrokken van het bedrag van € 105.000,00. Voor zover de man zich beroept op de redelijkheid en billijkheid slaagt dit niet, aangezien hij dit beroep niet heeft geconcretiseerd.
Bedragen in mindering en rente
4.23.
Gelet op het voorgaande, zullen de bedragen van € 20.674,55 en € 16.270,85 in mindering worden gebracht op het bedrag van € 105.000,00. Dit betekent dat een bedrag resteert van € 68.054,60. De rechtbank zal de (hoofd)vordering in conventie tot dit bedrag toewijzen. Over dit bedrag zal de gevorderde rente worden toegewezen, op de wijze zoals in het dictum vermeld.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.24.
De vrouw maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, omdat het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, omdat gesteld noch gebleken is dat een aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden. De gevolgen van het uitblijven van betaling van het bedrag en de maximaal toegestane vergoeding van buitengerechtelijke kosten zijn namelijk niet vermeld in de brief van 30 januari 2024 van de advocaat van de vrouw. Ook is in de brief geen betalingstermijn van veertien dagen na ontvangst van de sommatiebrief gegeven. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen dus worden afgewezen.
Beslagkosten en proceskosten
4.25.
De gevorderde beslagkosten zijn toewijsbaar tot een bedrag van € 3.205,28, bestaande uit een bedrag van € 1.929,00 aan salaris advocaat (1 punt x tarief V), € 1.271,85 aan explootkosten en € 174,00 aan griffierechten.
4.26.
Omdat partijen langdurig een affectieve relatie hebben gehad, zal de rechtbank de proceskosten in conventie (voor het overige) compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
Bedragen die al zijn genoemd in het kader van de conventie
4.27.
Voor zover de rechtbank in conventie heeft geoordeeld dat bedragen worden verrekend, is de voorwaarde voor de vordering in reconventie onder I niet in vervulling gegaan. De vorderingen betreffende de kosten kopers/notaris en de aflossing van de hypotheek behoeven daarom geen beoordeling meer.
4.28.
Voor zover de rechtbank in conventie heeft geoordeeld dat door de man in verweer genoemde bedragen niet worden verrekend met het door de vrouw gevorderde, is de rechtbank in reconventie van oordeel dat de vordering tot vergoeding van deze bedragen ook niet toewijsbaar is. Zij verwijst naar hetgeen hierboven in conventie is overwogen.
Vloeren, schilder, IKEA
4.29.
Niet in geschil is dat de door de man genoemde kosten voor de vloeren, schilder en IKEA kosten in de huishouding zijn als bedoeld in artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst. De vrouw beroept zich ook hier met succes op artikel 3 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst, zodat de man geen beroep op verrekening kan doen. Het beroep van de man op de redelijkheid en billijkheid slaagt niet, aangezien hij dit niet heeft geconcretiseerd.
€ 7.000,00 contant
4.30.
De vrouw betwist dat zij € 7.000,00 contant heeft ontvangen van de man. Het lag, gelet op deze betwisting, op de weg van de man om, bijvoorbeeld met een kwitantie of een verklaring van een getuige, nader te onderbouwen dat de betaling heeft plaatsgevonden. Dit heeft de man niet gedaan. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat de man € 7.000,00 contant aan de vrouw heeft betaald.
Tussenconclusie (vordering in reconventie I)
4.31.
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank de vordering in reconventie onder I afwijzen.
Afgifte auto
4.32.
De rechtbank kwalificeert de (onvoorwaardelijke) vordering in reconventie onder II als een beroep op het bepaalde in artikel 5:2 BW. Op grond van deze bepaling mag de eigenaar zijn zaak van een ieder die de zaak zonder recht onder zich houdt, opvorderen. De eigenaar dient te stellen en bij voldoende betwisting te bewijzen dat hij een eigendomsrecht heeft. In het algemeen zal voldoende zijn dat om te stellen dat hij eigenaar is en dat de wederpartij de zaak onder zich heeft. Als het eigendomsrecht door de wederpartij wordt betwist, dan zal de eigenaar de feiten moeten stellen en bewijzen waaruit het ontstaan van het eigendomsrecht voortvloeit. In dat verband zijn de in artikel 3:109 en 3:119 BW neergelegde vermoedens relevant: de houder wordt vermoed bezitter te zijn en de bezitter wordt vermoed rechthebbende (eigenaar) te zijn.
4.33.
De auto bevindt zich bij de vrouw. Het is daarom aan de man om de vermoedens van artikelen 3:109 en 3:119 BW te weerleggen. De man heeft een factuur van de koop van de auto van 13 december 2017 overgelegd waarop zijn naam staat. Tijdens de zitting heeft hij gesteld dat hij de belasting, verzekering en het reguliere onderhoud van de auto betaalde. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man hiermee de wettelijke vermoedens weerlegd. Aan het antwoord op de vraag wie de auto tijdens de samenwoning regelmatig gebruikte komt in deze omstandigheden geen betekenis toe.
4.34.
De vrouw stelt dat de man haar de auto meteen na de aankoop heeft geschonken, maar heeft dit niet voldoende onderbouwd. Dat de vrouw heeft betaald voor benzine en naar eigen zeggen heeft bijgedragen aan onderhoudskosten als de man deze niet kon betalen, is daartoe onvoldoende. Dit duidt niet specifiek op eigenaarschap. Dat de tenaamstelling van het kenteken van de auto is gewijzigd, is evenmin voldoende. De tenaamstelling is niet bepalend voor wie als rechthebbende moet worden aangemerkt. Bovendien is de tenaamstelling gewijzigd in 2023, terwijl de stelling van de vrouw is dat de auto in 2017 is geschonken.
4.35.
Dit betekent dat de rechtbank de primaire vordering in reconventie onder II zal toewijzen. De gevorderde dwangsom zal de rechtbank afwijzen, nu de vrouw tijdens de zitting uitdrukkelijk heeft aangegeven dat zij een toewijzend vonnis vrijwillig zal nakomen. Aan de subsidiaire vordering in reconventie onder II komt de rechtbank niet toe.
Opheffen conservatoir beslag bankrekeningen
4.36.
De man heeft geen gronden voor opheffing van het beslag gesteld. Omdat het gaat om een voorwaardelijke vordering, gaat de rechtbank ervan uit dat de stelling van de man is dat het beslag moet worden opgeheven als de (hoofd)vordering in conventie (deels) wordt afgewezen. Hoewel een deel van de (hoofd)vordering in conventie wordt afgewezen in dit vonnis, wordt die vordering voor een bedrag van € 68.054,60 toegewezen. De man heeft tijdens de zitting aangegeven dat de beslagen (gezamenlijk) tot een bedrag van ongeveer € 30.000,00 doel hebben getroffen. Voor opheffing van het beslag ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding. De vordering in reconventie onder III zal zij daarom afwijzen.
Proceskosten
4.37.
Omdat partijen langdurig een affectieve relatie hebben gehad, zal de rechtbank de proceskosten in reconventie eveneens compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van € 68.054,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2023;
5.2.
veroordeelt de man tot betaling van de beslagkosten aan de vrouw van € 3.205,28;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1 en 5.2 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.6.
veroordeelt de vrouw tot afgifte van de auto (type BMW 116i, met kenteken [kenteken] ) en de eigendomspapieren daarvan;
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.6 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 3053