ECLI:NL:RBDHA:2024:13563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
09/154145-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van (poging tot) zware mishandeling en bewezenverklaring van onttrekking van minderjarige kinderen aan jeugdbescherming

Op 26 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van (poging tot) zware mishandeling van haar kind en het onttrekken van haar minderjarige kinderen aan het toezicht van de jeugdbescherming. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was voor haar betrokkenheid bij de botbreuken van haar zoon. De rechtbank concludeerde dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet kon worden bewezen dat de verdachte verantwoordelijk was voor de verwondingen van haar kind.

Echter, de rechtbank verklaarde wel bewezen dat de verdachte samen met haar echtgenoot haar kinderen had onttrokken aan het toezicht van de jeugdbescherming door hen zonder toestemming naar Duitsland te nemen. De rechtbank oordeelde dat het opleggen van een straf in dit geval geen strafrechtelijk doel meer diende, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen van de gang van zaken, waaronder haar detentie in Duitsland. De rechtbank besloot tot een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, waarmee de verdachte reeds voldoende was gestraft door de persoonlijke gevolgen van haar handelen.

De uitspraak is gedaan in een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot vrijspraak van de zware mishandeling gevolgd, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het onttrekken van haar kinderen aan de jeugdbescherming.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/154145-22
Datum uitspraak: 26 augustus 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1990 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 23 september 2022 (pro forma) en
13 augustus 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Sleeswijk Visser en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw
mr. J.I. Echteld naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
zij, in of omstreeks de periode van 24 september 2021 tot en met 15 februari 2022 te
Haastrecht en/of Gouda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen,
aan haar/hun kind, [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2021) opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in het dijbeen en twee gebroken ribben,
althans één of meerdere botbreuken, heeft toegebracht, door het uitoefenen van
stomp en/of botsend geweld op de borst, de armen en/of de benen, althans het
lichaam, van voornoemd kind;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij, in of omstreeks de periode van 24 september 2021 tot en met 15 februari 2022 te
Haastrecht, gemeente Krimpenerwaard, en/of Gouda, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan haar/hun kind, [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2021)
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, stomp en/of botsend geweld op
de borst, de armen en/of de benen, althans het lichaam, van voornoemd kind, heeft
uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van op of omstreeks 24
september 2021 tot en met 15 februari 2022 te Haastrecht en/of Gouda, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
zijn kind, [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2021)
heeft mishandeld door door het uitoefenen van stomp en/of botsend geweld op de
borst, de armen en/of de benen, althans het lichaam, van voornoemd kind;
2
zij, in of omstreeks de periode van 2 mei 2022 tot en met 4 mei 2022 te Haastrecht,
gemeente Krimpenerwaard, althans in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk één of meerdere
minderjarige(n), te weten: [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2021 en/of
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2019, heeft onttrokken aan het wettig over
hem/hun gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over
hem/hun uitoefende, terwijl die minderjarige(n) beneden de twaalf jaren oud
was/waren;

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van strijd met de beginselen van een goede procesorde, omdat de officier van justitie onzorgvuldig en niet transparant heeft gehandeld, waardoor de verdachte in haar belangen is geschaad wegens strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat pas op 11 juli 2023 door Duitsland is ingestemd met de uitbreiding van het Europees aanhoudingsbevel (EAB) met artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en dat er tot 11 juli 2023 dwangmiddelen zijn toegepast zonder titel, althans in strijd met het specialiteitsbeginsel, terwijl de feiten en omstandigheden ten grondslag liggend aan de uitbreiding van het EAB bekend waren voorafgaand aan het oorspronkelijke EAB.
Op grond hiervan heeft de raadsvrouw primair verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ontvankelijk is in de vervolging en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Er was sprake van een dringende noodzaak en een heel ernstige verdenking van zwaar lichamelijk letsel, toegebracht aan een baby. Op het moment dat de ouders zich vervolgens aan het toezicht van de Nederlandse autoriteiten onttrokken hadden, ging het belang van een jong, weerloos kind boven alles. De ernst en noodzaak van de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen was dus aanwezig. Dat geen sprake was van een disproportionele inzet blijkt bovendien ook uit de beslissing van de rechter-commissaris van 4 mei 2022. Hierin heeft de rechter-commissaris het EAB uitgevaardigd, waarbij is stilgestaan bij de proportionaliteit van het EAB.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, als in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voorzien rechtsgevolg, slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat een ernstige inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens/dier recht op een eerlijke behandeling van zijn/haar zaak tekort is gedaan.
Van een dergelijke situatie is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Aan de wettelijke vereisten voor het uitvaardigen van het EAB is voldaan. Uit nagekomen stukken van de Duitse autoriteiten volgt dat het EAB ook ziet op de verdenking van overtreding van artikel 279 Sr. Van een schending van het specialiteitsbeginsel is dan ook geen sprake. De rechtbank ziet, op basis van het dossier, niet in welke dwangmiddelen zijn toegepast zonder wettelijke grondslag. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om te oordelen dat de officier van justitie onzorgvuldig of niet transparant heeft gehandeld.
De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit.
4.3.
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen.
Uit het dossier en het behandelde ter terechtzitting kan op geen enkele wijze de betrokkenheid van de verdachte worden bewezen bij het ontstaan van de botbreuken van haar zoon [minderjarige 1] .
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
4.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna voor feit 2 de wettige bewijsmiddelen opgenomen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022104214, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 654).
1. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , opgemaakt op 23 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 158 - 162):
Op 29 april 2022 heeft zij van [naam 1] van Jeugdbescherming West telefonisch vernomen dat er een mondelinge voorlopige ondertoezichtstelling was uitgesproken door de kinderrechter. Omdat zij inmiddels in Duitsland waren ingeschreven nam zij aan dat het niet rechtsgeldig was. Zij voelt zich niet gehoord, gezien en geholpen door de Jeugdbescherming. Hierdoor was het voor hen nog meer reden om naar Duitsland te gaan. Zij kon voor haar gevoel niet anders dan vertrekken. Jeugdzorg dreigde steeds om haar kinderen af te pakken als zij zich niet aan de regels hield. Zij heeft informatie ingewonnen en er is in Duitsland het moeder-kind recht, daar halen ze de kinderen niet bij de moeder weg. Zij had geen vertrouwen meer in Jeugdzorg. Al die omstandigheden hebben het vertrek naar Duitsland versneld. Zij heeft niet het adres willen geven waar zij zich in Duitsland bevond.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 67 - 69):
Op vrijdag 29 april 2022 zag ik, wijkagent, een melding dat een Nederlands echtpaar hun twee kinderen had meegenomen naar het buitenland, mogelijk uit angst voor de organisatie Veilig Thuis. Ik was op de hoogte dat onlangs door de politie een aangifte
wasopgenomen van vermoedelijke kindermishandeling door de ouders van twee minderjarige kinderen genaamd [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het gezin was woonachtig aan de [adres] te [woonplaats] . In het ziekenhuis heeft men een breuk in een been geconstateerd en het vermoeden gekregen dat het kindje mishandeld zou zijn. Het vermoeden bestond dat de familie kennis heeft gekregen van de aangifte en zijn ze naar Duitsland vertrokken.
Ik hoorde [naam 2] vertellen dat op 15 maart een onderzoek is gestart door
Raad van de Kinderbescherming. Op 20 maart zijn medewerkers van de Raad van de Kinderbescherming op bezoek geweest bij de familie om de zorgen en dergelijke te bespreken. Tijdens dit gesprek is aan de ouders medegedeeld dat er een onderzoek werd gestart. Ik hoorde [naam 2] zeggen dat na deze datum nog door medewerkers van Jeugd Bescherming West diverse keren telefonisch contact is geweest met de familie en ook met diverse hulpverlening instanties. Op maandag 2 mei 2022 om 9 uur hoorde ik van [naam 2] dat er een mondelinge Voorlopige Onder Toezicht Stelling was uitgesproken. De medewerker van Jeugdbescherming West vertelde mij dat zij de ouders na de uitspraak nog niet gesproken hadden.
Ik
had op maandag 2 mei omstreeks 12.00 uur contact met een medewerker van Jeugdbescherming West, [naam 3] . Ik hoorde [naam 3] zeggen dat hij zojuist een gesprek had gehad met de vader van het gezin, [naam gezin] . Ik hoorde [naam 3] zeggen dat hij tegen de vader had gezegd dat er nu een officiële uitspraak is van de rechtbank en dat een Voorlopige Onder Toezicht Stelling (VOTS) en uithuisplaatsing was uitgesproken. Ik hoorde [naam 3] zeggen dat de vader dit aanhoorde maar dat hij verder de ernst van de situatie niet echt in zag en dat hij zei dat de moeder en de kinderen veilig in Duitsland zaten. Op 2 mei 2022 omstreeks 13.15 uur werd ik gebeld door de moeder van de twee kinderen, [verdachte] . Ik vertelde haar dat er nu een officiële Voorlopige Onder Toezicht Stelling was uitgesproken. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat ze zich officieel heeft uitgeschreven bij de gemeente en nu in Duitsland een nieuw leven gaat beginnen.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 juli 2022, voor zover inhoudende (p. 256 - 266):
Ik
hebop 1 juli 2022 een onderzoek ingesteld naar de inhoud van de mobiele telefoon van de verdachte. Op data voor 1 februari 2022 en na 2 februari 2022 was te zien dat [verdachte] veelvuldig WhatsApp contact had met personen.
21/04/22 09:01:31 - 28/04/22 12:40:24 [verdachte] vertelt over plannen Duitsland.
Van [verdachte] naar [naam 4] [telefoonnummer 1] en vice versa
[verdachte] 21-4-2022: Weet wel dat ze onze plannen echt niet door hebben
[naam 4] 22-4-2022: Weet je al wanneer jullie gaan?
[verdachte] 22-4-2022: Morgen of zondag
[verdachte] 25-4-2022: Maar nu weet ik niet of ik nu iedereen al moet inlichten
[naam 4] 25-4-2022: zal denk eerst Nederland afwachten.. dat je zeker bent dat het allemaal geregeld is
[verdachte] 25-4-2022: Dat zegt [echtgenoot verdachte] ook
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 27 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 184 - 192):
Chatgesprek in Whatsappgroep 'Naar Duitsland' over onderduiken.
[naam 5] 29-4-2022: We wensen jullie alle geluk en hopen dat deze grote stap jullie zal brengen waar je wilt zijn. In een stabiele, rustige situatie, zonder angst voor het verlies van jullie kinderen.
[verdachte] 29-4-2022: we weten niet wat jeugdzorg nu gaat doen, die zijn waarschijnlijk heel erg boos en gaan wild om zich heen slaan.. we willen daarin geen risico lopen.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 72 - 73):
Op de telefoonnummers van vader ( [telefoonnummer 2] ) en moeder ( [telefoonnummer 3] ) zijn spoedtaps aangesloten omdat zij aangegeven hadden naar Duitsland te vertrekken.
Bijlage p. 74: [echtgenoot verdachte] (
rechtbank: dit is de echtgenoot van de verdachte) wordt op 2 mei 2022 gebeld door collega [naam 6] .
[echtgenoot verdachte] : ondertussen krijg je jeugd zorg op je dak. die dachten het is een kant en klaar spelletje. zij lieten doorschemeren dat er een OTS en uithuisplaatsing aan kwam. we hebben besloten om naar Duitsland te vertrekken, want daar is vrouw kind recht.
[echtgenoot verdachte] : vanmorgen belde de Raad en de Jeugd bescherming Gouda dat zij vrijdag naar de rechter zijn gegaan voor een ots en uithuisplaatsing.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 oktober 2022, voor zover inhoudende (p. 469):
V: 3 mei en 4 mei is de politie bij jullie gekomen. De dag erna.
A: Ja
7. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 13 augustus 2024, voor zover inhoudende:
Toen wij in april 2022 met de kinderen naar Duitsland vertrokken, wisten wij dat de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek naar ons zou beginnen. Op 2 mei 2022 wist ik dat er een Voorlopige Onder Toezichtstelling was uitgesproken. Op 2 mei 2022 is ons telefonisch gezegd dat we ons bij de politie moesten melden.
4.5.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte in april 2022 met haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , naar Duitsland is vertrokken. Ten aanzien van beide kinderen gold vanaf 29 april 2022 een door de kinderrechter uitgesproken mondelinge Voorlopige Onder Toezichtstelling (VOTS). De verdachte heeft verklaard dat zij bekend was met de VOTS en dat zij op 4 mei 2022 is meegenomen door de Duitse politie.
Dat het voor de verdachte – zoals door de raadsvrouw aangevoerd – niet duidelijk was wat er van haar verwacht werd, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. De rechtbank kan de inhoud van de in de bewijsmiddelen genoemde WhatsApp-berichten niet anders uitleggen dan dat de verdachte haar kinderen uit de handen van Jeugdzorg wilde houden. Daarenboven leidt de rechtbank daaruit af dat de verdachte ervan op de hoogte was dat er onderzoek naar een mogelijke beschermingsmaatregel met betrekking tot haar kinderen aan de orde was.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de bijzondere opsporingsmiddelen zijn ingezet in strijd met de wet, proportionaliteit en subsidiariteit. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld. De raadsvrouw heeft verzocht om wegens het onrechtmatig inzetten van de bijzondere opsporingsbevoegdheden de opgenomen gesprekken uit te sluiten van het bewijs.
De rechtbank is van oordeel dat uit het methodiekendossier niet blijkt dat niet aan de wettelijke vereisten voor het inzetten van bijzondere opsporingsmiddelen is voldaan.
De aard en de ernst van de verdenking (het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een baby) rechtvaardigen de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheden zonder meer.
Er is geen sprake van een disproportionele inzet, aangezien het ging om het belang van een zeer jong kind. De inzet van de bijzondere opsporingsmiddelen was gelet hierop ook noodzakelijk.
De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte heeft door in nauwe en bewuste samenwerking met haar echtgenoot haar kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] mee te nemen naar Duitsland, zonder toestemming van, informeren van of overleg met de jeugdbescherming of een andere Nederlandse autoriteit, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onttrokken aan het opzicht dat de jeugdbescherming over hen uitoefende.
4.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2.
zij in de periode van 2 mei 2022 tot en met 4 mei 2022 in Duitsland, tezamen en in
vereniging met een ander, opzettelijk minderjarigen, te weten: [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2021 en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2019, heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hun uitoefende, terwijl die minderjarigen beneden de twaalf jaren oud waren.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

7.De op te leggen straf

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om in het geval van een bewezenverklaring artikel 9a Sr toe te passen en geen straf of maatregel op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft samen met haar echtgenoot hun twee minderjarige kinderen onttrokken aan het opzicht van de jeugdbescherming door met hen naar Duitsland te vertrekken. Dit is een kwalijke zaak, omdat een dergelijk opzicht bestaat in het belang van de bescherming van de minderjarige kinderen. Door naar het buitenland te vertrekken, heeft de verdachte de hulp en bescherming die de kinderen worden geboden, onmogelijk gemaakt. De rechtbank rekent dit de verdachte aan, ook al ziet de rechtbank dat de verdachte ervan overtuigd is dat zij alleen maar handelde in het belang van haar kinderen en in die zin geen kwade bedoelingen had.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 3 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 5 maart 2024, opgemaakt door M. van Wijnen, reclasseringswerker bij het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering Midden Nederland. De reclassering geeft aan dat de verdachte zich de afgelopen jaren volledig heeft ingezet voor het terugkrijgen van haar kinderen. In gesprek met de reclassering is zij zichtbaar geëmotioneerd, zowel in de vorm van verdriet als boosheid.
De rechtbank heeft ter terechtzitting het verdriet en de boosheid van de verdachte ook gezien. Dat de verdachte haar twee jonge kinderen al ruim twee jaar moet missen, drukt zwaar op haar.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een straf, in welke vorm dan ook, thans geen strafrechtelijk doel meer dient. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op alle hiervoor genoemde omstandigheden van het geval en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij de rechtbank van doorslaggevende betekenis acht dat de hele gang van zaken dusdanig grote persoonlijke gevolgen heeft gehad (waaronder de detentie in Duitsland), dat de verdachte daarmee reeds voldoende is gestraft.
De rechtbank acht een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel het meest op zijn plaats en zal dan ook zo beslissen.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4.6. bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat aan de verdachte
geen straf of maatregelzal worden opgelegd;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.C.J. Vriend, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. T. Ketelaars, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 augustus 2024.
Mr. Ketelaars is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.