ECLI:NL:RBDHA:2024:13558

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
c/09/656949 / HA ZA 23-1027
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over recht van overpad en verkrijgende verjaring

In deze zaak, die zich afspeelt in Den Haag, betreft het een burengeschil over het recht van overpad. De eisers, aangeduid als [naam 1] c.s., hebben een geschil met hun buurman, [naam 3], over het gebruik van een weg die hen toegang biedt tot hun garage. De eisers stellen dat zij door verkrijgende verjaring recht hebben verworven op het gebruik van deze weg, die op de percelen van [naam 3] ligt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, als rechtsopvolgers van de vorige eigenaar [naam 4], gedurende een lange periode gebruik hebben gemaakt van de weg, wat heeft geleid tot de conclusie dat er een erfdienstbaarheid is ontstaan door verjaring. De rechtbank oordeelt dat [naam 3] de door hem geplaatste schutting en betonplaten moet verwijderen, omdat deze de toegang tot de garage van [naam 1] c.s. belemmeren. De rechtbank heeft de vorderingen van [naam 1] c.s. toegewezen en [naam 3] veroordeeld om binnen een bepaalde termijn de situatie te herstellen. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [naam 3] afgewezen, omdat de eisers recht hebben op het gebruik van de garagedeuren die door [naam 3] zelf zijn gebouwd. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/656949 / HA ZA 23-1027
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van

1.[naam 1] te [plaatsnaam] ,2. [naam 2] te [plaatsnaam] ,

eisers in het incident,
eisers in conventie, gedaagden in reconventie in de hoofdzaak,
hierna samen te noemen: ‘ [naam 1] c.s.’ (enkelvoud),
advocaat: mr. J.J. Kesseboom,
tegen
[naam 3]te [plaatsnaam] ,
verweerder in het incident,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie in de hoofdzaak,
hierna te noemen: ‘ [naam 3] ’,
advocaat: mr. Y.A. Rampersad.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 13 november 2023, met producties 1 tot en met 21;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 5;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • het tussenvonnis van 28 februari 2024 waarbij een datum voor het houden van een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 juni 2024. Daarbij zijn de vorderingen met partijen en hun advocaten besproken. Van dat wat partijen ter zitting naar voren hebben gebracht is geen proces-verbaal opgemaakt. Wel zijn er zittingsaantekeningen gemaakt.
1.3.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen wonen in dezelfde straat, de [straatnaam 1] in [plaatsnaam] . Achter hun woningen ligt een weg. Tussen partijen is een geschil ontstaan over het gebruik door [naam 1] c.s. van de weg.
De kadastrale situatie
2.2.
[naam 1] c.s. is eigenaar van twee percelen grond, kadastraal bekend [kadastraal nummer 1] met daarop zijn woning, plaatselijk bekend [adres 1] te ( [postcode 1] ) [plaatsnaam] en [kadastraal nummer 2] met een garage.
2.3.
[naam 3] is eigenaar van vlakbij gelegen percelen grond. Op een van die percelen (kadastraal bekend [kadastraal nummer 3] ) staat zijn woning, plaatselijk bekend [adres 2] te ( [postcode 2] ) [plaatsnaam] . Op twee van zijn andere percelen ligt (een deel van) de onder 2.1 genoemde weg. Deze twee percelen zijn kadastraal bekend [kadastraal nummer 4] en [kadastraal nummer 5] , plaatselijk bekend als de [straatnaam 2] (‘de weg’).
2.4.
Onderstaand een kadastrale tekening met de betrokken percelen [1] :
2.5.
Op de kadastrale tekening is te zien dat de weg niet alleen op percelen van [naam 3] ligt. Tussen de percelen [kadastraal nummer 4] en [kadastraal nummer 5] van [naam 3] liggen drie andere percelen, genummerd [kadastraal nummer 6] , [kadastraal nummer 7] en [kadastraal nummer 8] . De eigendom van deze drie percelen behoort toe aan derden.
Voorgeschiedenis
2.6.
In het verleden heeft de eigendom van meerdere percelen grond nabij / achter de woningen aan de [adres 2] tot en met [adres 1] in [plaatsnaam] toebehoord aan de familie [naam 4] . De familie [naam 4] woonde er en dreef er een groothandel in groenten en fruit.
2.7.
Op 17 februari 1967 heeft de heer [naam 4] (‘ [naam 4] ’) de groothandel overgenomen van zijn vader en het bedrijf voortgezet. Eind jaren ’90 is de groothandel verhuisd. [naam 4] bleef wonen aan de [adres 1] .
2.8.
Op 14 maart 2002 heeft [naam 4] de eigendom van een perceel grond met daarop de weg, voorheen kadastraal bekend [kadastraal nummer 9] thans (onder meer) bekend als de hiervoor genoemde perceelnummers [kadastraal nummer 4] en [kadastraal nummer 5] , verkocht en geleverd aan [naam 3] . [naam 3] woonde aan de [adres 2] , dreef daar een fietsenwinkel, en wilde op de van [naam 4] gekochte percelen garages bouwen om te verhuren en/of te verkopen. Onderdeel van de afspraken tussen [naam 3] en [naam 4] was dat [naam 3] de grond zou saneren van mogelijke bodemverontreiniging en dat hij ook voor [naam 4] een garage zou bouwen op het achtererf van diens woning aan De [adres 1] , op het hiervoor genoemde perceel [kadastraal nummer 2] .
2.9.
Na overdracht aan hem van de percelen grond, heeft [naam 3] de bodem gesaneerd en elf garages gebouwd met een in- en uitgang die uitkomt op de weg. Medio 2022 zijn de garages opgeleverd, onder meer aan [naam 4] . [naam 3] heeft drie van de garages verkocht aan derden.
2.10.
Na overdracht van de grond aan [naam 3] is [naam 4] met zijn gezin de weg achter zijn woning blijven gebruiken door daarover te lopen, te fietsen en/of te rijden met de auto. De familie [naam 4] parkeerde haar auto en fietsen in de door [naam 3] gebouwde garage en maakte ook via de garage gebruik van de weg.
2.11.
In 2015 heeft [naam 4] verkocht en geleverd aan [naam 1] c.s. de onder 2.2 genoemde percelen met daarop de woning aan de [adres 1] en de garage.
Het gebruik van de weg door [naam 1] c.s.
2.12.
Diverse omwonenden van aansluitende percelen en/of huurders en eigenaren van de garages maken gebruik van de weg. [naam 1] c.s. doet dit ook. Hij gaat via de garage(deuren) aan de achterkant van zijn woning naar de weg (en andersom).
2.13.
In april 2023 heeft [naam 3] de weg laten ophogen. Hij heeft ook - weliswaar op eigen grond, maar precies voor de deuren van de garage van [naam 1] c.s. - (eerst betonplaten en later) een schutting geplaatst die net zo breed is als de garage.
2.14.
De schutting staat nog steeds voor de garagedeuren. [naam 1] c.s. kan niet meer via de garage zijn erf verlaten of bereiken of gebruikmaken van (een deel van) de weg.
3. Het geschil
In het incident
3.1.
[naam 1] c.s. vordert dat de rechtbank bij, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, vonnis [naam 3] gebiedt om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis de weg, kadastraal bekend [kadastraal nummer 4] en [kadastraal nummer 5] , plaatselijk bekend [straatnaam 2] in [plaatsnaam] , volgens de regels der kunst te veranderen opdat de toegang tot en het gebruik van de garage op het perceel kadastraal bekend [kadastraal nummer 2] , in volle omvang wordt hersteld op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000 ineens en € 1.000 voor elke dag dat hij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 150.000.
3.2.
[naam 1] c.s. legt aan de vordering ten grondslag dat hij een spoedeisend belang heeft bij het weer verkrijgen van toegang tot zijn garage en om de weg van [naam 3] te gebruiken als vaste ingang van zijn woning. Door het handelen van [naam 3] wordt hij nu ernstig gehinderd in het gebruik van zijn woning met garage.
3.3.
[naam 3] concludeert tot afwijzing en voert verweer.
In de hoofdzaak
In conventie
3.4.
[naam 1] c.s. vordert dat de rechtbank bij, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, vonnis:
primairverklaart voor recht dat ten laste van de percelen kadastraal bekend [kadastraal nummer 4] en [kadastraal nummer 5] , plaatselijk bekend [straatnaam 2] te [plaatsnaam] en ten behoeve van het perceel kadastraal bekend [kadastraal nummer 2] , plaatselijk bekend de [adres 1] te [plaatsnaam] , door verjaring is ontstaan de erfdienstbaarheid van weg, inhoudende de verplichting van de eigenaar van het dienende erf te dulden dat de eigenaar van het heersende erf over de weg ten noorden en ten oosten van de woning aan de [adres 1] te [plaatsnaam] mag lopen, fietsen en (auto)rijden van en naar de garage op het heersende erf komende van en gaande over het dienende erf naar de openbare weg;
verklaart voor recht dat ten laste van de percelen kadastraal bekend [kadastraal nummer 4] en [kadastraal nummer 5] , plaatselijk bekend [straatnaam 2] te [plaatsnaam] , en ten behoeve van het perceel kadastraal bekend [kadastraal nummer 2] , plaatselijk bekend [adres 1] te [plaatsnaam] , door verjaring is ontstaan de erfdienstbaarheid, inhoudende de verplichting van de eigenaar van het dienende erf te dulden dat de eigenaar van het heersende erf een garagedeur heeft binnen twee meter van de erfgrens;
subsidiairverklaart voor recht dat de weg op de percelen kadastraal bekend [kadastraal nummer 4] en [kadastraal nummer 5] , plaatselijk bekend [straatnaam 2] te [plaatsnaam] , een noodweg is die ten dienste staat aan het perceel kadastraal bekend [kadastraal nummer 2] , plaatselijk bekend [adres 1] te [plaatsnaam] , althans deze noodweg als zodanig aan te wijzen;
primair en subsidiair [naam 3] gebiedt binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de schuttingdelen en betonplaten te verwijderen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000 ineens dat hij daarmee in gebreke blijft;
[naam 3] gebiedt binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis op de percelen kadastraal bekend [kadastraal nummer 4] en [kadastraal nummer 5] , plaatselijk bekend [straatnaam 2] te [plaatsnaam] , volgens de regels der kunst te veranderen opdat de toegang tot en het gebruik van de garage op het perceel kadastraal bekend [kadastraal nummer 2] , in volle omvang wordt herstelt op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000 ineens en € 1.000 voor elke dag dat hij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 150.000;
met veroordeling van [naam 3] in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente binnen 14 dagen na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.5.
[naam 1] c.s. legt aan de vordering ten grondslag dat [naam 4] het bezit heeft verkregen van een erfdienstbaarheid (recht van overpad), wat hij heeft voortgezet. Als gevolg van het ononderbroken bezit door eerst [naam 4] en daarna [naam 1] c.s. is door verjaring de genoemde erfdienstbaarheid ontstaan. Voor zover de rechtbank anders oordeelt, moet de weg worden aangewezen als noodweg, omdat aan de [straatnaam 1] maar weinig parkeerruimte beschikbaar is (art. 5:57 Burgerlijk Wetboek, ‘BW’).
3.6.
[naam 3] concludeert tot afwijzing en voert verweer. In de notariële leveringsakte tussen [naam 3] en [naam 4] is geen erfdienstbaarheid gevestigd en afstand gedaan van eventuele erfdienstbaarheden. Het gebruik van de weg door [naam 4] was gebaseerd op een door [naam 3] aan [naam 4] verleend persoonlijk recht. Daardoor ontbreekt het vereiste bezit en dat maakt dat niet door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan. De verjaringstermijn is ook niet voltooid. [naam 1] c.s. zal de weg ook niet kunnen gebruiken zoals hij dat wil, vanwege de drie tussenliggende percelen van derden. Er bestaat geen noodzaak tot aanwijzing van een noodweg, want [naam 1] c.s. kan via de voordeur van zijn woning naar de openbare weg komen en gaan.
In reconventie
3.7.
[naam 3] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [naam 1] c.s. gebiedt om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis het dakterras en de garagedeuren te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 voor elke dag dat hij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000.
3.8.
[naam 3] legt aan de vordering ten grondslag dat [naam 1] c.s. op het dak van de garage een dakterras heeft gerealiseerd. Dit dakterras biedt uitzicht op het perceel van [naam 3] en ligt binnen twee meter van de erfgrens. Dit laatste geldt ook voor de garagedeuren. Dit vormt een inbreuk op het eigendomsrecht van [naam 3] en is in strijd met artikel 5:50 BW.
3.9.
[naam 1] c.s. concludeert tot afwijzing en voert verweer.
3.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In het incident
4.1.
Nu de vorderingen in de hoofdzaak worden beoordeeld, heeft [naam 1] c.s. geen belang meer bij de incidentele vordering zodat die zal worden afgewezen.
In de hoofdzaak in conventie
4.2.
Een erfdienstbaarheid is een last waarmee een onroerende zaak, het dienende erf, ten behoeve van een andere onroerende zaak, het heersende erf, is bezwaard (artikel 5:70 lid 1 BW). Het is een afhankelijk recht dat overgaat met de eigendom van het erf en waarover niet los van dat erf kan worden beschikt. Niet nodig is het dat de erven aan elkaar grenzen of dat het heersende erf een duidelijk nut ondervindt. De last bestaat in een dulden of niet doen.
4.3.
Erfdienstbaarheden kunnen ontstaan door vestiging en door verjaring (artikel 5:72 BW). Uit niets blijkt van de vestiging van een erfdienstbaarheid in de vorm van een recht van overpad. Volgens [naam 1] c.s. is ten aanzien van het gebruik van de weg een erfdienstbaarheid ontstaan door (verkrijgende of bevrijdende) verjaring.
4.4.
Verkrijgende verjaring ontstaat na tien jaar onafgebroken bezit te goeder trouw (artikel 3:99 BW). Is het bezit niet te goeder trouw, dan kan de bezitter niettemin een erfdienstbaarheid verkrijgen door verloop van twintig jaar (artikel 3:105 BW jo artikel 3:306 BW). Of sprake is van bezit van een erfdienstbaarheid wordt beoordeeld naar de verkeersopvattingen (artikel 3:108 BW). Dit behelst een objectieve maatstaf die meebrengt dat alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de bestemming van het betrokken goed, in aanmerking moeten worden genomen. Het criterium richt zich op louter uiterlijke feiten, met name de uitoefening van de feitelijke macht (artikel 3:113 BW).
4.5.
[naam 1] c.s. heeft in het kader van dit geschil een ondertekende verklaring overgelegd van zijn rechtsvoorganger, [naam 4] , die luidt als volgt, voor zover hier relevant:
“(…). Ik heb met [naam 3] afgesproken dat hij voor mij een garage zou bouwen. Alle andere garages kregen een recht van overpad en ik ging ervan uit dat ik dat ook zou krijgen. Anders is het raar dat [naam 3] voor mij een garage zou bouwen en had ik het ook niet verkocht. (…).
(…). Nadat ik de grond had verkocht ben ik mijn auto en fietsen in de garage gaan parkeren. (…).
Ik gebruikte met mijn gezin elke dag het pad om naar mijn woning te komen. Dat was de vaste ingang van de woning. (…).
Bij de verkoop van de woning in 2015 ben ik er automatisch vanuit gegaan dat de nieuwe eigenaren ook gebruik konden maken van het pad om naar de woning te komen. [naam 3] is recent bij mij geweest om te praten over de discussie die nu is ontstaan met de nieuwe eigenaren. Ik heb gezegd dat ik niet begrijp dat er nooit een recht van overpad is gevestigd. Anders had ik het nooit aan hem verkocht. (…).”
4.6.
[naam 3] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat het gebruik van de weg door [naam 4] (slechts) was gebaseerd op een door hem aan [naam 4] verleend persoonlijk recht. Immers, uit de verklaring volgt dat [naam 4] dit tegenspreekt en ook uit de feitelijke gang van zaken volgt dat het de bedoeling was dat er ten behoeve van de garage van [naam 4] niet slechts een persoonlijk recht, maar een overdraagbaar recht van overpad zou komen. Aan bewijslevering van de stelling van [naam 3] dat slechts een persoonlijk recht is overeengekomen wordt dan ook niet toegekomen.
4.7.
[naam 3] heeft niet bestreden dat hij in 2002 met [naam 4] heeft besproken dat het ingeval van verkoop van de grond belangrijk was voor [naam 4] dat hij gebruik kon blijven maken van de weg zoals hij dat al die jaren gewend was te doen. [naam 4] woonde daar al vanaf zijn geboorte in 1950 en wilde via een nog door [naam 3] te bouwen garage aan de achterkant van zijn woning naar de openbare weg kunnen (blijven) komen en gaan en ook aan die kant kunnen (blijven) parkeren, omdat er aan de voorkant van de woning weinig parkeerruimte is. [naam 3] heeft vervolgens in lijn met hun afspraken een garage voor [naam 4] gebouwd, inclusief deuren die rechtstreeks toegang bieden naar zijn eigen perceel met de weg, en [naam 4] is na levering van de garage aan hem in 2002 via de garage(deuren) gebruik gaan (althans blijven) maken van de weg. Als onweersproken staat vast dat de deuren van de andere tien garages die [naam 3] in dezelfde periode heeft gebouwd ook rechtstreeks uitkomen op de weg. [naam 3] heeft niet gesteld en het is ook niet gebleken dat hij ooit tegen [naam 4] heeft gezegd dat hij de weg niet meer mocht gebruiken op de manier zoals hij dat deed of dat [naam 4] daar uit zichzelf mee is gestopt. Dit beeld sluit ook aan bij dat wat [naam 3] ter zitting naar voren heeft gebracht, te weten dat [naam 4] en hij op zeer goede voet stonden met elkaar.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 4] er onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd vanuit mocht gaan dat door de bouw van de garage door [naam 3] een erfdienstbaarheid houdende een recht van overpad zou ontstaan zodat sprake is van bezit te goeder trouw, zoals bedoeld in artikel 3:118 BW. [naam 3] kan zich er onder deze omstandigheden niet met succes erop beroepen dat in de notariële akte staat vermeld dat er geen erfdienstbaarheden worden gevestigd. Bovendien is in dit verband van belang dat de garage pas is gebouwd en geleverd ná levering van de percelen grond met daarop de weg door [naam 4] aan [naam 3] . Dat er ten tijde van het passeren van de notariële akte dus geen erfdienstbaarheid was, doet er niet aan af dat nadien een erfdienstbaarheid kan ontstaan. Nu [naam 3] niet heeft gesteld en ook niet is gebleken dat voornoemd bezit van [naam 4] in de periode vanaf 2002 is onderbroken, is de verjaringstermijn voltooid in 2012 (artikel 3:99 BW), nog voordat [naam 1] c.s. eigenaar van de percelen van [naam 4] is geworden.
4.9.
[naam 1] c.s. heeft vanaf 2015 in zijn hoedanigheid van rechtsopvolger van [naam 4] onder algemene titel het bezit voortgezet op grond van artikel 3:116 BW.
4.10.
Voor zover [naam 3] heeft betoogd dat [naam 1] c.s. de weg ook niet kan gebruiken zoals hij dat wil, vanwege de drie tussenliggende percelen van derden, oordeelt de rechtbank als volgt. Uit niets blijkt dat deze derden bezwaar hebben tegen het recht van overpad van [naam 1] c.s. over hun percelen. In verband met die percelen geldt bovendien dat het recht van overpad ook daar door middel van verkrijgende verjaring is ontstaan. Dit betoog kan [naam 3] dan ook niet baten en doet niets af aan al het voorgaande.
Slotsom
4.11.
Er is door verjaring een erfdienstbaarheid (recht van overpad) ontstaan en [naam 1] c.s. kan zijn gebruik van de weg via de (in- en uitgang van de) garage voortzetten. Vast staat echter dat dit niet meer mogelijk is, omdat [naam 3] de weg heeft opgehoogd en pal voor de in- en uitgang van de garage een schutting heeft geplaatst die precies de afmeting van de garage beslaat. Hoewel de schutting van [naam 3] op zijn eigen erf staat en hij op grond van artikel 5:48 BW bevoegd is zijn erf af te sluiten, is de huidige situatie in strijd met artikel 5:75 BW, want daarin is bepaald dat de eigenaar van het dienende erf ( [naam 3] ) ervoor moet zorgen dat de eigenaar van het heersende erf ( [naam 1] c.s.) onbelemmerd toegang behoudt tot het dienende erf teneinde de erfdienstbaarheid uit te kunnen oefenen. Dit betekent dat [naam 3] de door hem opgeworpen belemmeringen dient weg te nemen en alles in de oorspronkelijke staat dient te herstellen. Een verklaring voor recht met die inhoud zal in conventie worden uitgesproken zoals in het dictum verwoord.
Dwangsommen
4.12.
[naam 1] c.s. heeft verzocht om oplegging van een dwangsom als stimulans tot nakoming. De rechtbank zal geen dwangsom opleggen. De reden daartoe is de volgende. Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat de belemmeringen die [naam 3] heeft opgeworpen het gevolg zijn van de wijze waarop [naam 1] c.s. gebruik heeft gemaakt van het recht van overpad en een aantal incidenten die hebben plaatsgevonden waardoor de situatie is geëscaleerd. [naam 3] voelt zich door [naam 1] c.s. niet respectvol behandeld. Wat daar verder ook van zij, de rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling de indruk gekregen dat [naam 3] het oordeel van de rechtbank zal respecteren en om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding om een dwangsom op te leggen en gaat zij ervan uit dat [naam 3] ook zonder dwangsom zal overgaan tot hetgeen waartoe hij is veroordeeld. Mocht dat toch anders blijken te zijn, dan kan [naam 1] c.s. alsnog om oplegging van een dwangsom vragen.
In de hoofdzaak in reconventie
4.13.
[naam 3] heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam 1] c.s. een dakterras heeft gerealiseerd op de garage. [naam 3] vordert verwijdering van het dakterras.
4.14.
Uit de foto waarnaar [naam 3] heeft verwezen blijkt niet meer dan dat er twee stoelen op het dak van de garage staan. Het gaat niet om een dakterras. [naam 3] heeft dit ter zitting ook bevestigd. Voorts is duidelijk geworden dat het hem erom gaat dat hij niet wil dat [naam 1] c.s. op de stoelen zit, omdat hij vanuit die verhoogde positie die bovendien binnen twee meter van de erfgrens ligt, zicht heeft op het erf van [naam 3] .
4.15.
Uit (de toelichting bij) artikel 5:50 BW volgt dat het behoudens toestemming van de eigenaar van het naburige erf niet is geoorloofd om binnen twee meter van de erfgrens balkons of soortgelijke werken te hebben voor zover die uitzicht geven op dat erf. Van een balkon of soortgelijk werk dat uitzicht geeft op het naburige erf is pas sprake als het gaat om een (voor de gebruiker toegankelijke) constructie die vanaf enige hoogte boven de grond een uitzicht op het naburige erf geeft dat vanaf de grond niet bestaat. Niet vereist is dat de constructie aan (of op de hoogte van) een hogere verdieping dan de begane grond is gebouwd. Welke hoogte voldoende is om een constructie aan te merken als een ‘balkon of soortgelijk werk’ dat niet ‘geoorloofd’ is, hangt af van de omstandigheden van het geval.
4.16.
Hoewel [naam 3] onvoldoende heeft onderbouwd dat de stoelen op het garagedak te beschouwen zijn als een dakterras, balkon of ‘ander soortgelijk werk’, wijst de rechtbank de vordering af om een andere reden. [naam 3] heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat [naam 1] c.s. vanaf die stoelen daadwerkelijk uitzicht op zijn erf heeft. Op basis van de foto’s lijkt de afstand van de stoelen tot de erfgrens in ieder geval meer dan twee meter. Om die reden zal de rechtbank de vordering van [naam 3] met de daaraan gekoppelde dwangsommen afwijzen.
4.17.
Naast verwijdering van het dakterras, vordert [naam 3] dat de garagedeuren in de garage van [naam 1] c.s. worden verwijderd op grond van artikel 5:50 BW. Deze vordering zal de rechtbank afwijzen, omdat er een recht van overpad is gevestigd op basis van de aanwezigheid van die garagedeuren. Bovendien heeft [naam 3] de garage met daarin de deuren zelf gebouwd en heeft hij daarmee de in artikel 5:50 lid 1 BW bedoelde toestemming gegeven, zodat hij niet met succes verwijdering van die garagedeuren kan verlangen. De vordering met de daaraan gekoppelde dwangsom zal de rechtbank afwijzen.
In het incident en in de hoofdzaak in conventie en reconventie
Proceskosten
4.18.
Gelet op het feit dat partijen buren van elkaar zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
In het incident
5.1.
wijst de vorderingen af,
In de hoofdzaak
In conventie
5.2.
verklaart voor recht dat ten laste van de percelen kadastraal bekend [kadastraal nummer 4] en [kadastraal nummer 5] (hierna: het dienende erf) en ten behoeve van het perceel kadastraal bekend [kadastraal nummer 2] , (hierna: het heersende erf), door verjaring is ontstaan de erfdienstbaarheid van weg, inhoudende de verplichting van de eigenaar van het dienende erf te dulden dat de eigenaar van het heersende erf over het dienende erf mag lopen, fietsen en (auto)rijden van en naar de bestaande garage op het heersende erf komende van of gaande naar de openbare weg aan de [straatnaam 2] ,
5.3.
verklaart voor recht dat ten laste van het dienende erf ten behoeve van het heersende erf, door verjaring is ontstaan de erfdienstbaarheid, inhoudende de verplichting van de eigenaar van het dienende erf te dulden dat de eigenaar van het heersende erf een garagedeur heeft binnen twee meter van de erfgrens,
5.4.
gebiedt [naam 3] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de geplaatste schuttingdelen en betonplaten, voor zover nog aanwezig, te verwijderen,
5.5.
gebiedt [naam 3] om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis de weg op het dienende erf, volgens de regels der kunst te veranderen opdat de toegang tot en het gebruik van de garage op het heersende erf in volle omvang wordt hersteld,
In reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
In het incident en in de hoofdzaak in conventie en reconventie
5.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.
Type: 2513

Voetnoten

1.De handgeschreven aantekeningen op de kadastrale tekening zijn toegevoegd door de rechtbank.