ECLI:NL:RBDHA:2024:13524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
09/144841-24 en 09/239816-24 (ttz. gev.) en 09/222456-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door middel van valse sleutels en zakkenrollerij met veelvuldige recidive

Op 23 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1991 in Bulgarije, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen, waaronder zakkenrollerij en diefstal door middel van valse sleutels. De verdachte was op het moment van de zitting gedetineerd en werd bijgestaan door haar raadsvrouw. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting gehouden op 9 augustus 2024, waar de officier van justitie, mr. N. Neelis, de vordering indiende. De tenlastelegging omvatte verschillende feiten van diefstal, gepleegd in de periode van maart tot en met april 2024, waarbij de verdachte samen met anderen handelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van portemonnees en geldbedragen, waarbij gebruik werd gemaakt van gestolen pinpassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar de overige feiten zijn wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij gedeeltelijke schadevergoedingen zijn toegewezen. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/144841-24 en 09/239816-24 (ttz. gev) en 09/222456-23 (tul)
Datum uitspraak: 23 augustus 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] (Bulgarije),
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 9 augustus 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Neelis en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. E. Radenoska, die waarneemt voor mr. V.A. Vitanov, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is bij dagvaarding I en bij dagvaarding II ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I
1
zij op of omstreeks 27 april 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een portemonnee, meerdere pinpassen, een identiteitsbewijs en/of een geldbedrag van 45 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
zij op of omstreeks 27 april 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 24,99 euro en/of 25,09 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om
het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pinpas van die [naam 1] en/of met de pinpas van die [naam 1] een of meerdere malen (contactloos) te betalen;
3
zij op of omstreeks 29 maart 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 132,23 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pinpas van die [naam 1] en/of met de pinpas van die [naam 2] een of meerdere malen (contactloos) te betalen;
4
zij op of omstreeks 11 maart 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen;
5
zij op of omstreeks 3 april 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 21,30 euro en/of 23,10 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 4] in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pinpas van die [naam 4] en/of met de pinpas van die [naam 4] een of meerdere malen (contactloos) te betalen;
6
zij op of omstreeks 18 maart 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 18,98 euro en/of 4,48 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 5] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pinpas van die [naam 5] en/of met de pinpas van die [naam 5] een of meerdere malen (contactloos) te betalen;
Dagvaarding II
zij op of omstreeks 17 april 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 31,90 euro, 11,00 euro en/of 11,05 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 6] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pinpas van die [naam 6] en/of met de pinpas van die [naam 6] een of meerdere malen (contactloos) te betalen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De verdachte wordt er - kort gezegd - van verdacht dat zij zich in de periode van 3 april 2024 tot en met 29 maart 2024 schuldig heeft gemaakt aan tweemaal diefstal van een portemonnee (zakkenrollerij) en vijfmaal diefstal door te pinnen met een gestolen bankpas. De vraag die de rechtbank thans ter beantwoording voorligt, is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, al dan niet in vereniging en door middel van valse sleutels gepleegd.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
3.4.
Vrijspraak
Dagvaarding I, feit 1 en feit 4
Hoewel uit beeldmateriaal blijkt dat de verdachte telkens in de winkels aanwezig was, maar geen handelingen verricht die duiden op strafrechtelijke betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten 1 en 4, kan op basis van het dossier en het onderzoek ter zitting niet worden vastgesteld dat de verdachte als medepleger betrokken was bij de diefstal van de portemonnee. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bij dagvaarding I, onder 1 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen en zal de verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.6.
Bewijsoverwegingen
Schakelbewijs
Bewijsmateriaal dat aan een ander bewezen verklaard en soortgelijk feit ten grondslag ligt, kan worden gebruikt als schakelbewijs in een feit indien sprake is van een specifieke modus operandi, die in de onderscheiden gevallen in overwegende mate overeenkomt. Het moet dan gaan om bewijsmateriaal dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en welk bewijsmateriaal ook duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden bewijsmateriaal.
Uit de verklaringen van de verschillende aangevers volgt naar het oordeel van de rechtbank een specifieke modus operandi, die overeenkomt met hetgeen is vastgesteld ten aanzien van dagvaarding I, feit 2 en feit 3.
De rechtbank overweegt dat de portemonnees in alle gevallen in drukke winkelgebieden, te weten de Haagse markt of centrum Den Haag, en in een relatief korte periode zijn weggenomen. Telkens wordt rond de tijd dat door aangevers de portemonnee gemist wordt, gepind voor bedragen onder de €50,- waarbij het invoeren van een pincode doorgaans niet nodig is. Op die punten komen de verschillende aangiftes met elkaar overeen. Daar komt bij dat op beeldmateriaal telkens te zien is dat de verdachte en de medeverdachte, al dan niet met een derde, telkens samen optrekken in de drukke winkelgebieden en op meerdere momenten in samenspraak pinnen met de gestolen bankpassen.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde bewijsmiddelen ten aanzien van dagvaarding I, feit 2 en 3 kunnen dienen als schakelbewijs voor de andere diefstallen met een valse sleutel (dagvaarding I, feit 5 en feit 6 en dagvaarding II).
Medeplegen
Met betrekking tot de bij dagvaarding I, onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten en het feit van dagvaarding II blijkt uit het dossier dat één van de vrouwen heeft gepind, terwijl de ander(en) bij haar stonden en zich actief bemoeiden met de aankopen. Zo heeft de verdachte tijdens de diefstal met de valse sleutel bij de slagerij (dagvaarding I, feit 5) zelf ook vlees aangewezen en afgerekend. Tijdens de diefstal met de valse sleutel in de Spar (dagvaarding I, feit 6) stonden de verdachte en de medeverdachte tijdens het afrekenen erg dicht op elkaar en hadden zij beiden goederen in hun handen die afgerekend werden met de gestolen pinpas. Ook de handelingen tijdens de diefstal met de valse sleutel in de India Gate (dagvaarding II) wijzen op een samenwerking. Tijdens het afrekenen is er overleg tussen de verdachte en een medeverdachte te zien en goederen worden overgegeven voordat een van de twee deze afrekent. Daarnaast lopen zij na de voltooiing van de pintransacties telkens gezamenlijk weg. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen met één of meerdere betrokkene die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de bij dagvaarding I, onder 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. Ook is de rechtbank met betrekking tot het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit van oordeel dat dit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
zij op 27 april 2024 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een geldbedrag van 24,99 euro en 25,09 euro dat aan een ander dan aan verdachte en haar mededaders toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl haar mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen geld onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
3
zij op 29 maart 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een geldbedrag van 132,23 euro, dat aan [naam 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pinpas van die
[naam 2]en met de pinpas van die [naam 2] meerdere malen (contactloos) te betalen;
5
zij op 3 april 2024 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een geldbedrag van 21,30 euro en 23,10 euro dat aan [naam 4] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl haar mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen geldbedrag onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pinpas van die [naam 4] en met de pinpas van die [naam 4] meerdere malen contactloos te betalen;
6
zij op 18 maart 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een geldbedrag van 18,98 euro en 4,48 euro dat aan [naam 5] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en haar mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pinpas van die [naam 5] en met de pinpas van die [naam 5] meerdere malen (contactloos) te betalen;
Dagvaarding II
zij op 17 april 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een geldbedrag van 31,90 euro, 11,00 euro en 11,05 euro, dat aan [naam 6] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pinpas van die [naam 6] en met de pinpas van die [naam 6] een of meerdere malen (contactloos) te betalen;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, een ambulante behandeling, het vinden en behouden van dagbesteding en inzicht geven in haar financiën.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de verdachte indien zij schuldig aan de tenlastelegging wordt bevonden te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met oplegging van de bijzondere voorwaarden en haar gelet op haar persoonlijke omstandigheden te schorsen uit de voorlopige hechtenis.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich vijfmaal schuldig gemaakt aan diefstal door middel van valse sleutels, te weten het pinnen met een gestolen pinpas, kort voor of nadat aangevers merkten dat hun portemonnee gerold was. Dit heeft telkens plaatsgevonden in drukke winkelgebieden waar verdachten met anderen hun slag sloegen. De verdachte heeft enkel gehandeld met het oog op financieel gewin en heeft geen enkel respect getoond voor andermans eigendommen. Ook heeft zij zich er niet om bekommerd dat zoiets overlast, schade en gevoelens van onveiligheid veroorzaken. Slachtoffers zijn door dit handelen dubbel de klos, immers is niet alleen de portemonnee gestolen uit een tas, maar ook wordt kort daarna geld afgeschreven van de bankrekening. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 24 juni 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte in 2019, 2022 en 2023 reeds eerder is veroordeeld tot (voorwaardelijke) gevangenisstraf, een taakstraf en een geldboete voor zakkenrollerij. De proeftijd van een van die straffen was nog niet ten einde op het moment dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten pleegde. De rechtbank weegt dit mee als strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 29 juli 2024, waaruit volgt dat sprake is van een pro-criminele houding, sub assertiviteit en beïnvloedbaarheid. Ook speelt er problematiek op het leefgebied van relatie partner, gezin en familie. De reclassering schat het recidiverisico gemiddeld in. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte aan haar op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, het vinden en behouden van dagbesteding en inzicht geven in haar financiën.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat ook aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Concluderend zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden om te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
De rechtbank wijst het verzoek om opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis af, omdat artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, gelet op de op te leggen straf, niet aan de orde is. Ook voor een schorsing van de voorlopige hechtenis ziet de rechtbank geen aanleiding.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

dagvaarding I, feit 3
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van €330,30 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit aan materiële schade.
dagvaarding I, feit 6
[naam 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 274,08 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit aan materiële schade.
dagvaarding II
[naam 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 416,50 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit €316,60 aan materiële schade en € 100,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van [naam 2] en hoofdelijke toewijzing van de integrale vordering van [naam 5] . De vordering van [naam 6] is naar het oordeel van de officier van justitie voor het materiële gedeelte toewijsbaar en het immateriële gedeelte dient afgewezen te worden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering van [naam 2] toewijsbaar is tot een bedrag van € 132,23, de vordering van [naam 5] toewijsbaar is tot een bedrag van € 23,46 en de vordering van [naam 6] toewijsbaar is tot een bedrag van € 53,95. De verdachte is ook bereid dit deel van de vorderingen tot schadevergoeding te betalen. Over het overige deel van de vorderingen is geen standpunt ingenomen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering van [naam 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte het feit waarop de vordering betrekking heeft, de diefstal van de portemonnee met inhoud, niet wordt verweten.
Vordering van [naam 5]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post van € 18,98 en € 4,48, is namens de verdachte niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 5 bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 23,46.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering aangezien de verdachte het feit waarop dat deel van de vordering betrekking heeft, de diefstal van de portemonnee met inhoud, niet wordt verweten.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 18 maart 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van €23,46, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 5] .
Vordering van [naam 6]
De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het materiële deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte het feit waarop dat deel van de vordering betrekking heeft, de diefstal van de portemonnee met inhoud, niet wordt verweten.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. Niet is gesteld of gebleken dat de benadeelde partij haar vordering baseert op het oogmerk van de verdachte om haar immateriële schade toe te brengen (artikel 6:106 sub a BW). Aanknopingspunten dat sprake is van een dergelijk oogmerk, biedt het dossier ook niet. De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij haar vordering dan baseert op de grondslag van art. 6:106 sub b BW, bestaande uit geestelijk letsel, dan wel een aantasting in de persoon “op andere wijze”. Voor zover de benadeelde partij haar vordering baseert op het bestaan van geestelijk letsel, heeft zij haar vordering onvoldoende onderbouwd. Zij heeft geen objectieve gegevens verschaft (zoals bijvoorbeeld een medisch-specialistisch rapport) waaruit volgt dat zij geestelijk letsel als gevolg van het feit heeft opgelopen. Ook voor een vergoeding voor een aantasting in de persoon “op andere wijze” bestaat geen grond. Niet kan worden gezegd dat de gevolgen van diefstal met een valse sleutel, gelet op de aard en ernst van de normschending, zozeer voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom afwijzen.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage B aan dit vonnis is gehecht) onder 2 en 3 genoemde voorwerpen, namelijk een geldbedrag van €15,- en een geldbedrag van €110,26,zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de verdachte de in beslag genomen geldbedragen terug wenst te krijgen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan [verdachte] gelasten van de op de beslaglijst onder 2 en 3 genoemde voorwerpen.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 18 juni 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 09/222456-23 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 18 september 2023 voorwaardelijke opgelegde straf ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden. Aan de verdachte is in dat vonnis een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden opgelegd.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging toewijsbaar is.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 18 juni 2024 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 18 september 2023, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. De rechtbank zal op grond van het voorgaande de vordering tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van twee maanden toewijzen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 311, van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I, onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 2, 3, 5 en 6, en de bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
t.a.v. dagvaarding I, feit 2, 3, 5, 6 en dagvaarding II, telkens:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
20 (TWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
4 (VIER) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen veertien dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH Den Haag. De veroordeelde blijft zich gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat nodig acht;
- zich laat behandelen door een zorgverlener, te bepalen door de reclassering, indien de reclassering dit wenselijk en passend acht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- de reclassering inzicht geeft in haar financiën.
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
wijst af het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
Vorderingen benadeelde partij [naam 2]
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
Vordering benadeelde partij [naam 5]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van €23,46 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 5] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van €23,46, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 5] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 dag; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
Vordering benadeelde partij [naam 6]
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 6] niet-ontvankelijk is de vordering tot schadevergoeding voor wat betreft het materiële deel en wijst de vordering voor het overige af;
de inbeslaggenomen goederen;
gelast de teruggave aan [verdachte] van de op de beslaglijst onder 2 en 3 genoemde voorwerpen, te weten: een geldbedrag van €15,- en een geldbedrag van €110,26;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 18 september 2023, gewezen onder parketnummer 09/222456-23, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
mr. L.E. van Zijl, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F.A.M. Schuijt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 augustus 2024.
mr. L.E. van Zijl is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage A
Gebruikte bewijsmiddelen
Bijlage B
Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen