ECLI:NL:RBDHA:2024:13522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
SGR 23/6544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die ziek was gemeld vanuit de Werkloosheidswet, had een Ziektewet-uitkering ontvangen die per 14 april 2023 door verweerder was beëindigd. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat de eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 augustus 2024, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige beoordeeld. De verzekeringsarts concludeerde dat eiser, ondanks zijn beperkingen door coxartrose en osteoporose, in staat was om bepaalde functies te vervullen. De rechtbank oordeelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van eiser voldoende rekening hield met zijn beperkingen en dat de geduide functies passend waren. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat, maar de rechtbank volgde de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van medische beoordelingen in het kader van arbeidsongeschiktheid en de rol van de rechtbank in het toetsen van de juistheid van besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6544

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O.H.G. Daane Bolier),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Inleiding

Bij besluit van 13 maart 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser toegekende uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 14 april 2023 beëindigd.
Bij besluit van 2 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en daarbij reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft zich op 8 november 2021 vanuit de Werkloosheidswet ziekgemeld. In verband hiermee is aan eiser per 20 december 2021 een ZW-uitkering toegekend.
2. In het kader van een eerstejaars herbeoordeling heeft de verzekeringsarts onderzoek verricht. Hij heeft daarbij eiser medisch onderzocht en kennis genomen van de reeds in het dossier aanwezige informatie van de behandelend artsen. In zijn rapport van 16 februari 2023 heeft de verzekeringsarts vermeld dat er bij eiser sprake is van coxartrose bij een osteogenesis imperfecta type 1 met een ernstige osteoporose. Het is volgens de verzekeringsarts medisch te volgen dat eiser zijn eigen werk als kabelmedewerker niet kan verrichten gezien de artrose van de heupen. Wanneer fysiek zware belastingen wordt vermeden, is er medisch gezien echter geen reden om actief zijn of bewegen te vermijden. De verzekeringsarts heeft ten aanzien van de eisers functionele mogelijkheden geconcludeerd dat het zitten, staan en lopen afwisselend en niet al te langdurig aaneengesloten dienen plaats te vinden. Bij het zitten dient er gebruik gemaakt te kunnen worden van een adequate werkstoel. Traplopen en klimmen dienen beperkt plaats te vinden en met name zonder additieve tilbelasting. Knielen, kruipen en hurken zijn beperkt wat betreft duur en frequentie. Krachtfuncties en met name tillen vanaf grondniveau en dragen van zware gewichten zijn beperkt. Zware duw- en trekbelasting dient in bovenmatige zin vermeden te worden. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
3. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens aan de hand van de FML drie functies geduid, te weten de functies productiemedewerker industrie (sbc-code: 111180), textielproductenmaker (sbc-code: 111160) en assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (sbc-code: 267071). Met deze functies kan eiser volgens de arbeidsdeskundige een loon verdienen dat afgezet tegen zijn maatmanloon een verlies aan verdiencapaciteit oplevert van 11,3%. Als reservefuncties zijn geduid de functies medewerker tuinbouw (sbc-code: 111010) en bezorger pakketten ( sbc-code: 111230).
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de ZW-uitkering van eiser per 14 april 2023 beëindigd, omdat eiser per 7 november 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
5. Naar aanleiding van het door eiser tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) onderzoek verricht. Hij heeft dossieronderzoek verricht, was aanwezig bij de hoorzitting en heeft kennis genomen van de in bezwaar overlegde medische informatie. De verzekeringsarts b&b concludeert in zijn rapport dat in de FML passende preventieve beperkingen zijn opgenomen. Het tillen, dragen en traplopen zijn duidelijk beperkt. Dit geldt ook voor staan (tijdens werk). Er is terecht geen aanleiding gezien voor het aannemen van psychische beperkingen. Een urenbeperking is ook niet aan de orde, aangezien er voldoende preventieve beperkingen zijn vastgesteld.
6. Het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt het rapport van de verzekeringsarts b&b ten grondslag.
7. Eiser voert aan dat zijn beperkingen zijn onderschat. De verzekeringsarts heeft aangegeven dat het zitten, staan en lopen afwisselend en niet al te langdurig aaneengesloten dient plaats te vinden en dat bij het zitten gebruik kan worden gemaakt van een adequate werkstoel. In de FML is echter geen beperking opgenomen met betrekking tot zitten en zitten tijdens werk. Verder is ten aanzien van lopen slechts opgenomen dat hij zo nodig gedurende de helft van de dag kan lopen tijdens werk. Er dergelijke beperking is echter niet opgenomen ten aanzien van lopen (punt 4.16 van de FML). De FML is daarom niet in overeenstemming met de conclusies van de verzekeringsarts voor wat betreft de afwisseling van zitten, staan en lopen en het niet langdurig aaneengesloten zitten, staan en lopen. Indien de verzekeringsarts deze beperkingen wel had opgenomen in de FML zijn de functies productiemedewerker industrie, textielproductenmaker en assemblagemedewerker en medewerker tuinbouw ongeschikt voor eiser.
8. De verzekeringsarts b&b heeft in reactie hierop gesteld dat het lopen en staan tijdens het werk duidelijk in tijd is gelimiteerd. Het lopen tijdens werk is al in tijd beperkt, zodat er geen aanleiding is het lopen ook te beperken. Verder is het zitten beoordeeld en dat gaf geen aanleiding tot een beperking. Het staan is de belangrijkste beperking.
9. De rechtbank overweegt dat uit de medische informatie blijkt dat bij eiser sprake is van ernstige coxartrose rechterheup en osteoporose. De verzekeringsarts b&b kan daarom gevolgd worden dat staan en lopen de belangrijkste beperkingen zijn. In de FML is eiser daarop ook beperkt geacht. De rechtbank volgt de verzekeringsarts b&b tevens in zijn standpunt dat nu bij lopen tijdens werk een tijdsduur is vastgesteld, niet valt in te zien dat ook nog een beperking op het lopen had moeten worden opgenomen in de FML. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser in de FML niet beperkt is geacht voor zitten. Daar is ook geen reden toe omdat nergens uit blijkt dat eiser slechts een beperkte periode achter elkaar kan zitten. Door eiser te beperken op lopen en staan, waarbij tevens een beperkte tijdsduur in aanmerking is genomen, en het feit dat eiser niet beperkt is geacht in het zitten komt naar het oordeel van de rechtbank in de FML voldoende tot uiting dat het zitten, staan en lopen afwisselend dient plaats te vinden. Daarbij komt dat bij die beoordelingspunten in het CBBS al rekening wordt gehouden met de onderlinge verhouding tussen zitten, staan en lopen. De FML houdt dan ook stand.
10. Uitgaande van de juistheid van de door de verzekeringsarts opgestelde FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de geduide functies.
11. Aangezien eiser met het vervullen van de functies in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen, heeft verweerder terecht de ZW-uitkering van eiser per 14 april 2023 beëindigd.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.