ECLI:NL:RBDHA:2024:13507
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel op grond van de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiseres was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiseres, afkomstig uit Syrië, had beroep ingesteld tegen het besluit van 4 augustus 2024, waarin haar een vrijheidsontnemende maatregel werd opgelegd. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres op 13 augustus 2024 de gronden van het beroep indiende en verweerder op 15 augustus 2024 hierop reageerde. Het onderzoek werd op 16 augustus 2024 gesloten.
De rechtbank overweegt dat de vrijheidsontnemende maatregel in het kader van het grensbewakingsbelang wordt opgelegd, maar niet als er bijzondere individuele omstandigheden zijn die de vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken. Eiseres voerde aan dat de grensprocedure geen automatisme mag zijn en dat haar asielprocedure niet binnen de grensprocedure afgehandeld zou moeten worden. De rechtbank stelt vast dat de maatregel van artikel 6, derde lid, van de Vw in beginsel aan iedere vreemdeling die aan de buitengrens om asiel verzoekt, kan worden opgelegd. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld in de asielprocedure en dat er geen strijd is met de noodzakelijkheid en proportionaliteit van de maatregel.
Ten aanzien van de kwetsbaarheid van de echtgenoot van eiseres oordeelt de rechtbank dat deze klachten in zijn procedure aan de orde moeten komen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de detentie voor haar onevenredig bezwarend is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.