ECLI:NL:RBDHA:2024:13506
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- M.M. Meijers
- M.J.J. Roks
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot uitzettingsverbod
In deze uitspraak oordeelt de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag over een verzoek om een voorlopige voorziening dat door de verzoeker is ingediend. De verzoeker heeft op 12 februari 2024 een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'familie en gezin' ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 13 mei 2024 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen, waarbij ook een terugkeerbesluit is opgelegd dat gericht is op onmiddellijk vertrek naar Marokko. Tevens is een eerder opgelegd inreisverbod voor de duur van twee jaar gehandhaafd.
Tegen het primaire besluit heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar is beslist. De minister heeft in een brief van 15 augustus 2024 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat, nu de minister zich niet verzet tegen de toewijzing van het verzoek, dit verzoek kennelijk gegrond is. Dit houdt in dat de verzoeker de beschikking op bezwaar in Nederland mag afwachten en niet naar Marokko mag worden uitgezet tot de datum van bekendmaking van die beschikking. Daarnaast is de minister in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 875,-, dat aan de gemachtigde van de verzoeker moet worden betaald. De uitspraak is gedaan op 26 augustus 2024 en is openbaar uitgesproken.