ECLI:NL:RBDHA:2024:13502

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
C/09/671040 / KG ZA 24-756
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing vervangende hechtenis na omzetting taakstraf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiseres] verzocht om schorsing van de vervangende hechtenis die was opgelegd na de omzetting van haar taakstraf. [eiseres] was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 70 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk, maar had deze taakstraf niet uitgevoerd. De Reclassering had een negatief afloopbericht gestuurd, wat leidde tot de omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis van 10 dagen. Op 15 augustus 2024 werd [eiseres] aangehouden voor de tenuitvoerlegging van deze vervangende hechtenis.

Tijdens de zitting heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. [eiseres] stelde dat de omzetting van de taakstraf onterecht was en dat er sprake was van onbillijkheid door omstandigheden die zich na de veroordeling hadden voorgedaan. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het CJIB in redelijkheid tot de afwijzing van het schorsingsverzoek kon komen, omdat het bezwaar van [eiseres] niet evident gegrond was en er geen zwaarwegende omstandigheden waren die een schorsing rechtvaardigden.

De voorzieningenrechter benadrukte dat de Staat verplicht is om strafrechtelijke beslissingen ten uitvoer te leggen en dat de omgezette taakstraf na betekening voor tenuitvoerlegging vatbaar is. Het verzoek van [eiseres] werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grond was om de vorderingen van [eiseres] toe te wijzen, en dat de afwijzing van het verzoek tot schorsing niet onbegrijpelijk was.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: : C/09/671040 / KG ZA 24-756
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 16 augustus 2024
in de zaak van
[eiseres]te [woonplaats] ,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. M.P. Harten te Rotterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. H.W. Volberda te Den Haag.
Het kort geding wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Den Haag.
De zaak wordt behandeld door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, voorzieningenrechter, en mr. W. Jansen als griffier.
Aanwezig zijn:
- [eiseres] (via een digitale verbinding vanuit de P.I.);
- mr. Harten, advocaat voornoemd;
- mr. Volberda, advocaat voornoemd.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
[eiseres] is bij onherroepelijk vonnis van 7 september 2023 door de politierechter in de rechtbank Den Haag veroordeeld tot een taakstraf van 70 uur subsidiair 35 dagen hechtenis, waarvan 50 uur subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
1.2.
De uitvoering van de werkstraf, die gepland was bij een kringloopwinkel, is niet uitgevoerd. Op de eerste werkdag, op 19 februari 2024, is [eiseres] tijdens het kennismakingsgesprek weggestuurd. Op 7 mei 2024 heeft de Reclassering een negatief afloopbericht gestuurd aan het CJIB.
1.3.
Vanaf maart 2024 heeft de advocaat van [eiseres] met de Reclassering contact gehad over het verloop van de werkstraf. Hierbij heeft de advocaat zich op het standpunt gesteld dat de negatieve aflooprapportage gebaseerd is op onjuiste feiten en dat sprake was van grensoverschrijdend gedrag door een medewerker van de Reclassering. [eiseres] heeft bij de Reclassering een klacht ingediend tegen de betreffende medewerker. De klachtencommissie heeft tot op heden nog geen uitspraak gedaan.
1.4.
Bij beslissing van 24 mei 2024 heeft de officier van justitie – overeenkomstig het advies van het CJIB – de taakstraf omgezet in een vervangende hechtenis van 10 dagen.
1.5.
Op 15 augustus 2024 is [eiseres] aangehouden met het oog op de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis.
1.6.
Op 15 augustus 2024 heeft [eiseres] een bezwaarschrift tegen de omzetting ingediend. Daarbij heeft zij tevens een verzoek ingediend om de vervangende hechtenis te schorsen tot aan de behandeling van het bezwaarschrift. De behandeling van het bezwaarschrift tegen de omzetting staat gepland op 23 augustus 2024. Het CJIB heeft het verzoek tot schorsing van de vervangende hechtenis afgewezen.
1.7.
[eiseres] vordert in deze procedure, zakelijk weergegeven, de Staat te bevelen de vervangende hechtenis op te heffen en haar in vrijheid te stellen, in ieder geval tot aan de beslissing op het bezwaarschrift tegen de omzetting van de taakstraf, zulks op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten. De Staat voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
1.8.
Het gevorderde is niet toewijsbaar. Daartoe is het volgende redengevend.
1.9.
Bij de beoordeling staat voorop dat de Staat verplicht is strafrechtelijke beslissingen ten uitvoer te leggen. Indien een veroordeelde een taakstraf niet naar behoren verricht, dan dient de vervangende hechtenis te worden toegepast. Dit is alleen anders indien dit wegens uitzonderlijke omstandigheden die zich na het opleggen van de taakstraf hebben voorgedaan zou leiden tot een onbillijkheid van zwaarwegende aard. Bij de beslissing tot het al dan niet omzetten van een taakstraf in vervangende hechtenis komt aan het openbaar ministerie beleidsvrijheid toe. Voor de vervangende hechtenis geldt de executieplicht. De omgezette taakstraf is na betekening voor tenuitvoerlegging vatbaar. Tegen een omzetting kan een veroordeelde binnen veertien dagen bezwaar indienen; het bezwaarschrift heeft niet van rechtswege opschortende of schorsende werking. Dit neemt niet weg dat het CJIB naar aanleiding van een ingesteld bezwaar kan besluiten de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis op te schorten. De Staat heeft verklaard dat het CJIB hiertoe overgaat wanneer het bezwaar evident gegrond is of indien sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kon het CJIB in dit geval in redelijkheid komen tot de beslissing om de vervangende hechtenis niet te schorsen. De voorzieningenrechter licht dit toe als volgt.
1.10.
Vast staat dat [eiseres] de taakstraf niet heeft uitgevoerd, hetgeen volgens de Staat aan [eiseres] is te wijten. Uit het rapport van de reclassering volgt dat het werkstraftraject op meerdere punten niet goed is verlopen, met als climax het kennismakingsgesprek bij de kringloop op 19 februari 2024, waarbij [eiseres] vanwege haar gedrag is weggestuurd. [eiseres] heeft de incidenten die door de Reclassering in haar rapport zijn benoemd (in ieder geval deels) erkend. Het enkele feit dat [eiseres] een klacht heeft ingediend tegen een medewerker van de Reclassering is onvoldoende om aan te nemen dat de Reclassering de taakstraf ten onrechte heeft beëindigd. Niet alleen heeft de Reclassering de lezing van de feiten van [eiseres] gemotiveerd betwist, maar [eiseres] heeft haar klacht ook niet met feiten onderbouwd. Uit het verslag volgt dat de houding en het gedrag van [eiseres] op meerdere punten te wensen over heeft gelaten. Zo is [eiseres] niet verschenen op het intakegesprek en heeft [eiseres] bij het maken van een afspraak voor het kennismakingsgesprek op enig moment een WhatsAppbericht met daarin een opgestoken middelvinger aan de Reclassering verzonden. Ook indien de klacht van [eiseres] gegrond zou worden bevonden, valt niet in te zien hoe al het aan [eiseres] verweten gedrag terug te voeren zou zijn op die ene medewerker van de Reclassering. Overigens staat de klacht tegen de Reclassering los van de beslissing van de officier van justitie om de taakstraf om te zetten in vervangende hechtenis.
1.11.
De stelling van [eiseres] dat haar de mogelijkheid is ontnomen om tijdig bezwaar te maken tegen de omzetting kan niet worden gevolgd. Uit het betekeningsformulier volgt dat er voldoende inspanningen zijn verricht om de omzettingsbeslissing aan [eiseres] uit te reiken. Er is op twee tijdtippen iemand aan haar deur geweest, er is een afhaalbericht achtergelaten en de omzettingsbeslissing is per post aan haar toegezonden. Indien de afhaalbrief en de omzettingsbeslissing [eiseres] door een gebrek aan haar brievenbus en/of haar woonsituatie niet hebben bereikt, komt dat voor haar rekening en risico. De omzettingsbeslissing is rechtsgeldig betekend. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat de Reclassering aan [eiseres] en haar advocaat heeft aangekondigd dat ze de taakstraf als mislukt beschouwt. [eiseres] kon er dus zeker niet van uitgaan dat een en ander zonder gevolg zou blijven en had ook zelf navraag kunnen doen. Uit niets blijkt dat bij [eiseres] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de omzetting van de taakstraf niet zou plaatsvinden voordat de klacht tegen de Reclassering helemaal afgehandeld was.
1.12.
Het feit dat [eiseres] inmiddels bij de rechtbank bezwaar heeft gemaakt tegen de omzetting, maakt niet dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis moet worden geschorst. Het bezwaar heeft immers niet van rechtswege schorsende werking. De afwijzing van het verzoek tot schorsing van de vervangende hechtenis is in de gegeven omstandigheden niet onbegrijpelijk. Het bezwaar van [eiseres] is niet evident gegrond. Zoals hiervoor is overwogen is de omzettingsbeslissing rechtsgeldig aan haar betekend, waardoor zij wegens overschrijding van de bezwaartermijn hoogstwaarschijnlijk niet-ontvankelijk wordt verklaard. Uit het feit dat de behandeling van het bezwaar op zitting is gepland, kan niet worden afgeleid dat [eiseres] wel ontvankelijk zal worden verklaard. Indien in de bezwaarprocedure toch aan een inhoudelijke beoordeling wordt toegekomen, is overigens voorshands aannemelijk dat het bezwaar ongegrond zal worden verklaard. [eiseres] heeft de taakstraf immers niet naar behoren uitgevoerd. Het feit dat zij een klacht heeft ingediend maakt dat niet anders. Er is naar voorlopig oordeel evenmin sprake van uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis (tijdelijk) achterwege moet blijven. Dat de vervangende hechtenis [eiseres] zwaar valt, is niet zo’n omstandigheid. Indien [eiseres] meent dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis de behandeling van haar bezwaar zinloos maakt, ligt het op haar weg om te verzoeken of de behandeling op een eerder tijdstip kan plaatsvinden.
1.13.
Op grond van het voorgaande bestaat geen grond om de vorderingen van [eiseres] in dit kort geding toe te wijzen. De vorderingen worden dus afgewezen.
1.14.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.973,00
1.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
2.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
2.3.
veroordeelt [eiseres] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
2.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. W. Jansen mr. S.J. Hoekstra-van Vliet