ECLI:NL:RBDHA:2024:13498

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
C/09/669276 / KG ZA 24-648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking zelfmeldstatus in kort geding over overheidsaansprakelijkheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Staat der Nederlanden. [Eiser] had een Belgische strafrechtelijke veroordeling ondergaan en was aangemeld als zelfmelder voor de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf in Nederland. De Staat heeft echter de zelfmeldstatus van [eiser] ingetrokken na verdenkingen van nieuwe strafbare feiten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de intrekking van de zelfmeldstatus niet onrechtmatig was, omdat [eiser] rechtens zijn vrijheid was ontnomen door zijn aanhouding op verdenking van mishandeling. De voorzieningenrechter benadrukte dat de Minister en het CJIB beleidsvrijheid hebben bij de uitvoering van strafrechtelijke beslissingen en dat de intrekking van de zelfmeldstatus op basis van gewijzigde omstandigheden gerechtvaardigd was. De vorderingen van [eiser] om zijn zelfmeldstatus te herstellen en om in vrijheid te worden gesteld, werden afgewezen. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die in totaal € 1.973,00 bedroegen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/669276 / KG ZA 24-648
Vonnis in kort geding van 14 augustus 2024
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] (P.I.),
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. T.J.N. Hameleers te Roermond,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. M.W. Bakker te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 juli 2024, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2024. De advocaten van partijen hebben ter zitting het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen. Deze spreekaantekeningen zijn in het dossier gevoegd.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.
1.4.
Op 8 augustus 2024, dus na de mondelinge behandeling, heeft mr. Hameleers nog een productie in het geding gebracht. Bij bericht van 9 augustus 2024 heeft mr. Bakker daarop gereageerd. Gelet op artikel 12.5 van het Procesreglement laat de voorzieningenrechter deze berichten buiten beschouwing, aangezien deze na het bepalen van de vonnisdatum, zonder enige aankondiging ongevraagd zijn ingediend.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is bij arrest van het Hof van Beroep van Antwerpen van 18 januari 2023 (hierna: het Belgische vonnis) veroordeeld tot 1500 dagen onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor het in georganiseerd verband telen en verkopen van cannabis en de diefstal van elektriciteit.
2.2.
Op 4 augustus 2023 heeft de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister) besloten dat deze gevangenisstraf in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd. Bij verzoek van 11 augustus 2023 heeft de Minister het IRC Limburg verzocht om met het oog op de tenuitvoerlegging van het Belgische vonnis de relevante stukken door te sturen aan het CJIB. Op dat moment bedroeg het strafrestant ruim 1200 dagen.
2.3.
In januari 2024 heeft het CJIB telefonisch aan [eiser] meegedeeld dat aan hem voor de tenuitvoerlegging van het Belgische vonnis de status van zelfmelder is toegekend als bedoeld in de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (hierna: de Regeling) [1] . Hierbij is meegedeeld er op dat moment nog geen oproepdatum bekend was.
2.4.
Op 15 maart 2024 heeft zich een incident voorgedaan, waarbij [eiser] is aangehouden op verdenking van mishandeling.
2.5.
Op 12 mei 2024 is [eiser] aangehouden vanwege de mishandeling van zijn partner, [naam] (hierna: [naam] ). Op 14 mei 2024 heeft de officier van justitie de inverzekeringstelling gevorderd vanwege de mishandeling van 15 maart 2024 en die van 12 mei 2024.
2.6.
Op 15 mei 2024 heeft de rechter-commissaris van de rechtbank Limburg de bewaring van [eiser] bevolen. Gelijktijdig met dit bevel heeft de rechter-commissaris de bewaring met onmiddellijke ingang geschorst, onder oplegging van een aantal voorwaarden. Deze voorwaarden betreffen onder meer verboden om contact te hebben met, en zich op te houden bij de woning en het bedrijf van, zijn partner.
2.7.
Op 15 mei 2024 is [eiser] niet in vrijheid gesteld. Vanaf het moment van de schorsing is hij gedetineerd gebleven voor de tenuitvoerlegging van het Belgische vonnis.
2.8.
Vanaf 16 mei 2024 heeft de advocaat van [eiser] meerdere keren aan het CJIB verzocht om [eiser] opnieuw de status van zelfmelder toe te kennen. Daarnaast heeft de advocaat aan het CJIB en de rechtbank Limburg meegedeeld dat [naam] geen prijs meer stelt op het contactverbod.
2.9.
Bij e-mailbericht van 21 juni 2024 heeft de advocaat van [eiser] het CJIB verzocht om [eiser] met onmiddellijke ingang in vrijheid te stellen. Hiertoe heeft de advocaat van [eiser] zich op het standpunt gesteld dat de intrekking van de zelfmeldstatus onrechtmatig is. Hierbij heeft hij onder meer aangevoerd dat [naam] deelname aan de Paralympische Spelen verwacht en dat [eiser] officieel is toegelaten om [naam] als ‘groom’ te ondersteunen, dat [naam] aan spierziekte lijdt en dat zij in het dagelijks leven en bij de verzorging van hun eenjarige zoon ondersteuning nodig heeft.
2.10.
Bij e-mailbericht van diezelfde dag heeft het CJIB aan de advocaat van [eiser] geantwoord dat het CJIB zijn bezwaar onterecht en de beslissing tot intrekking van de zelfmeldstatus terecht acht. Hierbij heeft het CJIB met verwijzing naar artikel 2.2 lid 1 sub b van de Regeling bericht dat de grondslag voor het intrekken van de zelfmeldstatus van [eiser] is dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, namelijk dat [eiser] ervan wordt verdacht dat hij een nieuw misdrijf heeft gepleegd en er ernstige bezwaren zijn.
2.11.
Bij e-mailbericht van 1 juli 2024 heeft het Openbaar Ministerie aan [naam] meegedeeld dat zij vanwege haar argumenten en vanwege het feit dat [eiser] voor langere tijd vastzit wel contact met [eiser] mag hebben.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat:
de Staat te veroordelen om aan [eiser] alsnog/weer de status van zelfmelder toe te kennen en;
de Staat te veroordelen om [eiser] binnen 24 uur na dit vonnis in vrijheid te stellen om (alsnog) de zelfmeldprocedure te volgen;
een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
Door het intrekken van de zelfmeldstatus van [eiser] handelt de Staat onrechtmatig. Er is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 2.2 lid 1 sub b en/of lid 2 van de Regeling. Er is geen door de Minister gegeven last tot aanhouding en de nieuwe of gewijzigde omstandigheden waren niet van zodanige aard dat op grond daarvan kon worden overgegaan tot een last tot aanhouding en intrekking van de zelfmeldstatus.
Verder is bij de beslissing tot intrekking van de zelfmeldstatus geen belangenafweging gemaakt, zodat de beslissing per definitie onrechtmatig is. Er is ten onrechte geen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [eiser] , waaronder het feit dat [naam] in het dagelijks leven en bij de verzorging van hun eenjarige zoon bijstand behoeft en omdat [naam] zonder de bijstand van [eiser] niet zal kunnen deelnemen aan de Paralympische Spelen, die plaatsvinden van 28 augustus tot en met 8 september 2024.
3.3.
De Staat voert verweer. De Staat concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. De Staat is verplicht om strafrechtelijke beslissingen ten uitvoer te doen leggen. Bij die tenuitvoerlegging en dus ook bij de bepaling wie in aanmerking komt voor de zelfmeldprocedure heeft de Minister een ruime beleidsvrijheid. Het beleid met betrekking tot de zelfmeldprocedure is vastgelegd in de Regeling.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat aan [eiser] voor de tenuitvoerlegging van het Belgische vonnis de zogenoemde zelfmeldstatus is verleend, zonder dat aan hem een oproep is verzonden om zich op een bepaalde datum bij een inrichting te melden. Dit betekent dat [eiser] er voorafgaand aan de datum van de nog te verzenden oproep op mocht vertrouwen dat het Belgische vonnis (nog) niet ten uitvoer gelegd zou worden. De zelfmeldstatus is een uitzondering op het uitgangspunt dat strafrechtelijke beslissingen zo spoedig mogelijk ten uitvoer worden gelegd.
4.3.
Hoewel de mogelijkheid van een zelfmeldstatus zonder oproep niet in de Regeling is verdisconteerd, neemt de voorzieningenrechter tot uitgangspunt dat de bepalingen in de Regeling met betrekking tot de oproep tot zelfmelding ook van toepassing zijn op veroordeelden aan wie wel de status van ‘zelfmelder’ is toegekend, maar die nog geen oproep hebben ontvangen. Dit is het geval bij [eiser] .
4.4.
Op grond van artikel 2.2 lid 1 sub b van de Regeling kan de oproep tot zelfmelding worden ingetrokken op grond van nieuwe of gewijzigde feiten of omstandigheden die maken dat een last tot aanhouding wordt gegeven. Deze bepaling impliceert dat bij de beslissing tot intrekking een belangenafweging wordt gemaakt. In artikel 2.2 lid 2 van de Regeling is bepaald dat een oproep in ieder geval komt te vervallen indien een veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Deze bepaling geeft de Minister, en daarmee het CJIB, geen afwegingsvrijheid.
4.5.
Op 12 mei 2024 is [eiser] aangehouden en in verzekering gesteld. Daarmee is aan [eiser] rechtens zijn vrijheid ontnomen. Dit betekent dat op grond van artikel 2.2 lid 2 van de Regeling zijn zelfmeldstatus is komen te vervallen. Dat de voorlopige hechtenis door de rechter-commissaris vervolgens op 15 mei 2024 is geschorst, maakt dat niet anders. De schorsingsbeslissing van de rechter-commissaris ziet, anders dan [eiser] betoogt, niet op de tenuitvoerlegging van het Belgische vonnis en heeft daar ook geen gevolgen voor. Uit het proces-verbaal van het verhoor door de rechter-commissaris waarnaar [eiser] in dit verband heeft verwezen volgt dat ook niet. Dat de rechter-commissaris door het strafblad van [eiser] op de hoogte was of kon zijn van het Belgische vonnis en dat [eiser] bij zijn verhoor heeft verklaard over de daarbij opgelegde gevangenisstraf betekent niet dat schorsingsbeslissing ook betrekking heeft op de executie van die gevangenisstraf.
4.6.
Op grond van artikel 2.2 lid 2 van de Regeling verviel de oproep tot zelfmelding al na de aanhouding van [eiser] in maart 2024. Ook op dat moment was [eiser] immers rechtens van zijn vrijheid beroofd. Het feit dat die aanhouding toen kennelijk niet door het CJIB is opgemerkt en dat daaraan toen geen gevolgen zijn verbonden, maakt niet dat [eiser] erop mocht vertrouwen dat hij na aanhouding vanwege een nieuw strafbaar feit ook dan zijn zelfmeldstatus niet zou verliezen en/of dat hij nu niet terecht gedetineerd zou zijn.
4.7.
Zoals hiervoor is overwogen is bij het vervallen van de zelfmeldstatus geen plaats voor de door [eiser] voorgestane belangenafweging. Dat geen belangenafweging is gemaakt is dan ook niet onrechtmatig.
4.8.
Het feit dat het CJIB zich in eerdere correspondentie over de intrekking van de zelfmeldstatus heeft beroepen op artikel 2.2 lid 1 sub b van de Regeling, maakt voor de beslissing niet uit. Het is evident dat de verdenking van (poging tot zware) mishandeling van 15 maart 2024 en de mishandeling van 12 mei 2024 zijn aan te merken zijn als nieuwe of gewijzigde feiten of omstandigheden in de zin van voormelde bepaling. De ratio achter artikel 2.2 lid 2 van de Regeling brengt mee dat de verdenking van nieuwe strafbare feiten de Minister, en daarmee het CJIB, zonder meer aanleiding had moeten geven een last tot aanhouding te geven en de zelfmeldstatus van [eiser] in te trekken. Hoewel aan [eiser] moet worden toegegeven dat het ongelukkig is dat de Staat pas in het kader van dit kort geding een beroep heeft gedaan op artikel 2.2 lid 2 van de Regeling, maakt die “wisseling van grondslag” de detentie van [eiser] niet alsnog onrechtmatig. De bepaling over vervallenverklaring was kenbaar voor [eiser] en toepassing van de wel ingeroepen intrekking zou niet tot een ander resultaat hebben geleid.
4.9.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat voor hetgeen [eiser] wil bereiken – bijstand verlenen aan [naam] al dan niet tijdens de Paralympische Spelen – andere middelen ten dienste staan. In dit kader heeft de Staat gewezen op de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting.
4.10.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. [eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. In het feit dat de Staat zich in de eerdere correspondentie heeft beroepen op een andere bepaling dan artikel 2.2 lid 2 van de Regeling, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de proceskosten te compenseren. [eiser] heeft immers voorafgaand aan de mondelinge behandeling van deze nieuwe grondslag kennis genomen.
De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.973,00
4.11.
Zoals gevorderd worden de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024.
WJ

Voetnoten

1.Regeling van de Minister voor Rechtsbescherming van 13 december 2019, nr. 2772910, houdende regels over de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen (Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen.