ECLI:NL:RBDHA:2024:13483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
05/064533-23 en 09/123216-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens onherstelbare vormverzuimen in strafzaak met betrekking tot GHB-transport

Op 22 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van GHB. De zaak kwam voort uit een incident op 18 januari 2023, waarbij de verdachte werd aangehouden na een doorzoeking van zijn auto door opsporingsambtenaren. De verdediging voerde aan dat er onherstelbare vormverzuimen waren gepleegd, waaronder schending van de verbaliseringsplicht en een onrechtmatige doorzoeking van de auto. De rechtbank oordeelde dat de opsporingsambtenaren niet bevoegd waren om de auto te doorzoeken, omdat de lezing van de verbalisanten niet kon kloppen in het licht van bewijs dat de verdachte op dat moment bij een tankstation was geweest. Hierdoor was er sprake van ernstige schending van het recht op een eerlijk proces, wat leidde tot integrale bewijsuitsluiting. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs meer resteerde. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden aan de nieuwe aanklachten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 05/064533-23 en 09/123216-21 (tul)
Datum uitspraak: 22 augustus 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
Verblijfplaats: [verblijfplaats] , [postcode 1] te [plaatsnaam] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode 2] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 8 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.C. Neelis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. C.J.J. Kwint naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 januari 2023 te Ede, althans in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 85,39 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 18 januari 2023 te Ede, althans in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door een grote hoeveelheid ponypacks te vervoeren.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat sprake dient te zijn van bewijsuitsluiting van al hetgeen uit het voorbereidend onderzoek is verkregen, omdat zich onherstelbare vormverzuimen in dat onderzoek hebben voorgedaan. Dat leidt vervolgens tot onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, zodat namens de verdachte vrijspraak is bepleit.
3.3.
Vrijspraak
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdediging stelt dat de opsporingsambtenaren hun verbaliseringsplicht ex artikel 152 Sv hebben geschonden door in het proces-verbaal van bevindingen op te nemen dat de verdachte uit zichzelf zou hebben verklaard dat hij een flesje GHB bij zich had. Dat heeft volgens de verdediging niet plaatsgevonden, met als gevolg dat de verbalisanten niet redelijkerwijs konden vermoeden dat verdovende middelen aanwezig waren in de auto. Zij hebben de auto dan ook ten onrechte op grond van artikel 9 van de Opiumwet doorzocht. Vanwege deze vormverzuimen dient volgens de verdediging al hetgeen uit het onderzoek is verkregen van het bewijs te worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Uit het dossier volgt dat verbalisanten Pepers en Kalsbeek in hun proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2023 verklaren dat de verdachte op die dag omstreeks 16:00 uur een auto parkeerde bij verzorgingsplaats "De Buunderkamp” aan de A12. Nadat zij zagen dat op het kenteken van de auto een registratie stond voor handel/bezit van harddrugs, besloten zij om het voertuig te controleren. De verdachte zou vervolgens zijn identiteitskaart hebben overhandigd, daarna zijn uitgestapt, weer de auto zijn ingegaan om zijn rijbewijs te pakken en iets uit het middenconsole van de auto in zijn jaszak hebben gestopt. Toen een van hen hem daarop aansprak, zou hij een flesje uit zijn jaszak hebben gehaald en ongevraagd hebben verklaard dat de inhoud GHB betrof. Daarop hebben de verbalisanten de auto doorzocht en een grote hoeveelheid ‘ponypacks’ aangetroffen, waarvan het de verbalisanten ambtshalve bekend is dat die voor het verpakken van cocaïne worden gebruikt. De verdachte is die dag omstreeks 16:12 uur aangehouden.
De beide verbalisanten zijn op 12 oktober 2023 bij de rechter-commissaris als getuige gehoord. Zij hebben daar allebei verklaard dat de door hun beschreven gang van zaken een aaneensluitende gebeurtenis is geweest. Tevens hebben zij verklaard dat er later nog twee collega’s zijn bijgekomen, maar dat die geen handelingen hebben verricht.
Op grond van artikel 9 Opiumwet hebben opsporingsambtenaren toegang tot vervoermiddelen waarvan hun bekend is of waarvan redelijkerwijs door hen kan worden vermoed dat daarmee verboden middelen worden vervoerd. Als de lezing van de verbalisanten wordt gevolgd, dan heeft de verdachte uit zichzelf een dergelijk verboden middel getoond. In dat geval konden de verbalisanten dus redelijkerwijs vermoeden dat er dergelijke middelen in de auto aanwezig waren en deze doorzoeken.
Tegenover de lezing van de verbalisanten staat echter de lezing van de verdachte. Hij heeft vanaf zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat hij bij het tankstation naar binnen is geweest om naar de wc te gaan. Toen hij naar buiten kwam, zou hij door vier agenten zijn aangesproken, die vervolgens zonder zijn toestemming de auto hebben doorzocht. Ter onderbouwing van zijn verhaal heeft de verdediging bij de verhoren bij de rechter-commissaris een rekeningafschrift overgelegd. Dat rekeningafschrift betreft een betaling van € 0,70 op 18 januari 2023 om 16:04 uur bij het tankstation bij "De Buunderkam”.
De twee verbalisanten zijn bij hun verhoor bij de rechter-commissaris in de gelegenheid gesteld om over dat rekeningafschrift te verklaren. Zij hebben allebei aangegeven daar niets over te kunnen verklaren en blijven bij hetgeen zij in hun proces-verbaal hebben opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat de lezing van de verbalisanten, gelet op dat rekeningafschrift, niet kan kloppen. In de lezing van de verbalisanten gaat het immers om een aaneensluitende gebeurtenis waarbij de verdachte rond 16:00 uur voor het eerst is aangesproken en om 16:12 uur is aangehouden nadat zijn auto was doorzocht. Dat de verdachte om 16:04 uur heeft betaald voor een toiletbezoek past zodoende niet in die lezing, terwijl dat naar het oordeel van de rechtbank wel door de verdachte aannemelijk is gemaakt. Daarbij geldt dat de verdachte vanaf zijn eerste verhoor over vier betrokken agenten heeft gesproken, hetgeen bij het verhoor bij de rechter-commissaris door de verbalisanten lijkt te worden erkend. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij goed op de hoogte is van de regelgeving omtrent het doorzoeken van auto’s en dus niet uit zichzelf over het bezit van verboden middelen zou beginnen.
Gelet op die omstandigheden acht de rechtbank de gang van zaken zoals die in het proces-verbaal is opgenomen onaannemelijk. Dat betekent dat slechts een eerdere registratie op grond van de Opiumwet overblijft als grondslag om de auto waarin de verdachte reed te doorzoeken. Een dergelijke registratie is daartoe op zichzelf onvoldoende. Aldus hadden de opsporingsambtenaren naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs geen aanleiding om de auto van de verdachte te onderzoeken, met als gevolg dat zij daar niet toe bevoegd waren. Dat leidt vervolgens tot het oordeel dat sprake is geweest van twee onherstelbare vormverzuimen, namelijk het schenden van de verbaliseringsplicht en een onrechtmatige doorzoeking van de auto. Die vormverzuimen zijn van doorslaggevende betekenis in deze zaak, aangezien al het bewijs in het dossier rechtstreeks en uitsluitend gebaseerd is op deze vormverzuimen.
Doordat zowel de verbaliseringsplicht is geschonden als een onrechtmatige doorzoeking heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM in ernstige mate is geschonden. Immers is aan een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van verbalisanten in de wet bijzondere bewijskracht toegekend. Dat maakt, voor alle deelnemers aan het strafproces, dat een waarheidsgetrouwe weergave van de werkelijkheid daarin van zeer groot belang is. Het is essentieel dat eenieder kan vertrouwen op juist en rechtmatig handelende opsporingsambtenaren, in dit geval zowel wat de verbaliseringsplicht als een doorzoeking van een vervoersmiddel betreft. Daarnaast speelt mee dat deze zaak in eerste instantie was gevoegd bij de zaken met parketnummers 09-050657-23 en 09-125535-22. In die beide zaken heeft de rechtbank bij vonnis van 30 mei 2023 reeds geoordeeld dat sprake is geweest van onherstelbare vormverzuimen. Gelet op de nauwe samenhang van de feiten in tijd en aard van de ten laste gelegde feiten in die zaken, geeft dat het verzuim een structureel karakter. Evenals is geoordeeld in het vonnis van 30 mei 2023, is de rechtbank van oordeel dat in de opsporingsonderzoeken inzake deze verdachte een duidelijk signaal nodig is dat de waarheidsvinding zorgvuldig op grond van de wettelijke normen dient plaats te vinden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het voorgaande in deze zaak niet worden volstaan met een andere sanctie dan integrale bewijsuitsluiting. Daardoor resteert er geen bewijs meer in het dossier. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de hem ten laste gelegde feiten.

4.De in beslag genomen voorwerpen

4.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de in beslag genomen ‘ponypacks’ enveloppen (2023027951-2903187 en 2023027951-2903188) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen ‘ponypacks’ aan de verdachte moeten worden teruggegeven.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat van de in beslag genomen ‘ponypacks’ gelet op het voorgaande niet is gebleken dat die in verband staan tot enig strafbaar feit, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan niet in strijd is met de wet of het algemeen belang. De verdachte heeft echter verklaard dat die goederen van een vriend van hem zijn. Omdat de rechtbank niet is gebleken wie als rechthebbende van deze voorwerpen kan worden aangemerkt, zal de rechtbank van die voorwerpen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

5.De vordering tot tenuitvoerlegging

5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 19 juli 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 09/123216-21 door de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag op 23 september 2021 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf van vier maanden, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging bepleit.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van de hem ten laste gelegde feiten, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

6.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- ongevouwen ponypacks enveloppen (2023027951-2903187);
- gevouwen ponypacks enveloppen (2023027951-2903188);
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag op 23 september 2021, gewezen onder parketnummer 09/123216-21.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.H.J. Doornink, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. T.A.B. Mentink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Groeneveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 augustus 2024.