ECLI:NL:RBDHA:2024:13481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.31122
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en rechtsgeldigheid van terugkeerbesluit in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 20 augustus 2024, staat de maatregel van bewaring van een vreemdeling centraal. Eiser, vertegenwoordigd door mr. W.H.M. Ummels, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 1 augustus 2024 is genomen. De minister heeft eiser in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwist de grondslag van de bewaring en stelt dat hij moet worden overgedragen aan Italië in het kader van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelt dat Nederland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, omdat hij in 2023 een asielverzoek in Nederland heeft ingediend en de minister de verantwoordelijkheid op zich heeft genomen. De rechtbank concludeert dat de minister de bewaring op een juiste grondslag heeft gebaseerd.

Daarnaast voert eiser aan dat er geen rechtsgeldig terugkeerbesluit is opgelegd, omdat hij dit besluit niet heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt echter dat de minister aannemelijk heeft gemaakt dat het terugkeerbesluit is verzonden aan de advocaat van eiser. De rechtbank bevestigt dat de bewaringsrechter niet de inhoudelijke juistheid van het terugkeerbesluit beoordeelt, maar enkel of het besluit als basis voor de maatregel van bewaring kan dienen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn en dat de minister niet had hoeven volstaan met een lichter middel. Eiser's verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31122

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. W.H.M. Ummels),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Heeft de minister de juiste grondslag toegepast?
1. Eiser voert aan dat de minister de bewaring op een verkeerde grondslag heeft gebaseerd. Volgens eiser is sprake is van een Dublinsituatie en hij moet worden overgedragen aan Italië. De Italiaanse autoriteiten hebben op 5 april 2023 een Dublinclaim geaccepteerd en de overdrachtstermijn is op 17 mei 2023 verlengd tot 18 maanden, omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Eiser stelt dat de overdrachtstermijn nog niet is verstreken en dat hij daarom nog steeds kan en moet worden overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten. Daarom is artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 de verkeerde grondslag.
1.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Uit de stukken leidt de rechtbank af dat eiser in 2023 een asielverzoek in Nederland heeft ingediend. Italië was verantwoordelijk voor de behandeling daarvan. Nadat eiser met onbekende bestemming was vertrokken heeft de minister de overdrachtstermijn op 17 mei 2023 verlengd tot 18 maanden. Vervolgens heeft de minister eiser echter alsnog opgenomen in de nationale procedure en heeft de aanvraag op 25 maart 2024 afgewezen. Het uitgangspunt van de Dublinverordening is steeds dat één lidstaat van de Europese Unie verantwoordelijk is voor een asielaanvraag. Uit de afwijzende asielbeschikking van eiser van 25 maart 2024 volgt dat Nederland eiser in de nationale procedure heeft opgenomen. Daarmee is Nederland verantwoordelijk geworden voor de asielaanvraag van eiser. Het feit dat de overdrachtstermijn voor Italië op dat moment nog niet was verstreken, maakt niet dat Nederland zich niet verantwoordelijk mocht achten voor de asielaanvraag. De minister heeft op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening immers de mogelijkheid om de verantwoordelijkheid voor een asielaanvraag aan zich te trekken. Vervolgens heeft eiser op 30 juni 2024 een nieuwe asielaanvraag ingediend, die hij op 10 juli 2024 heeft ingetrokken. Een overdracht aan Italië kon op dat moment niet meer aan de orde zijn omdat Nederland verantwoordelijk was geworden. Op 25 juli 2024 heeft eiser wederom asiel gevraagd, waarvoor Nederland wederom verantwoordelijk was. Vervolgens heeft eiser ook deze aanvraag ingetrokken, zodat hij daarna terecht op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 in bewaring is genomen.
Is er een rechtsgeldig terugkeerbesluit opgelegd aan eiser?
2. Eiser voert aan dat er geen rechtsgeldig terugkeerbesluit is opgelegd aan eiser. Eiser stelt dat hij het terugkeerbesluit van 25 maart 2024 niet heeft ontvangen. Eiser stelt dat deze pas op 12 augustus 2024 in het dossier is opgenomen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit en stelt dat, omdat hij ook een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend, hij het beroep mag afwachten in Nederland.
2.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De bewaringsrechter beoordeelt in het kader van een beroep tegen de inbewaringstelling of de minister een terugkeerbesluit terecht ziet als het terugkeerbesluit waarop de maatregel van bewaring kan worden gebaseerd. De bewaringsrechter beoordeelt niet of het terugkeerbesluit inhoudelijk juist is. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de maatregel van bewaring niet op dit terugkeerbesluit kan worden gebaseerd. De minister heeft aannemelijk gemaakt dat het terugkeerbesluit van 25 maart 2024 is verzonden aan de toenmalige advocaat van eiser. Tijdens het gehoor van 19 november 2023 is hem ook meegedeeld dat op 25 oktober 2023 een terugkeerbesluit was genomen en naar zijn advocaat was gestuurd. Dat eiser ook een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend, maakt niet dat de bewaring onrechtmatig is. Zolang dat verzoek niet door de voorzieningenrechter is toegewezen, tast dat verzoek de geldigheid van het terugkeerbesluit niet aan.
Hebben de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen?
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
Eiser voert aan dat de minister de zware grond 3a niet aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. Eiser stelt dat in de motivering ten onrechte staat vermeld dat eiser niet in het bezit is van een paspoort.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de zware grond 3a terecht tegengeworpen. Zoals de minister terecht heeft gesteld, is niet gebleken dat eiser Nederland op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Zelfs al zou eiser bij zijn inreis hebben beschikt over een paspoort, is niet gebleken dat hij ook heeft beschikt over een voor hem geldig visum om Nederland in te reizen. Hieraan wordt terecht het vermoeden ontleend dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. De rechtbank stelt verder vast dat eiser geen van de andere gronden heeft bestreden. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen onrechtmatigheden die maken dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. Dat betekent dat er voldoende gronden zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom hij niet volstaat met een lichter middel?
4. Eiser voert aan dat de minister in zijn overweging om geen lichter middel toe te passen onvoldoende stil heeft gestaan bij de mogelijkheden van eiser om rechtmatig verblijf in Spanje te verkrijgen. Eiser staat in Spanje ingeschreven in het bevolkingsregister en heeft daardoor werk- en studiemogelijkheden in Spanje. Hij heeft ook concrete banden met de Spaanse overheid om aan een verblijfstitel te komen. In dat verband heeft eiser ook de mogelijkheid gekregen om zijn ingenomen identiteitsdocumenten bij het IND-loket in Zwolle op te halen. De inbewaringstelling is volgens eiser tegen die achtergrond onbegrijpelijk. Eiser stelt daarom dat aan hem de gelegenheid geboden had moeten worden om naar Spanje te vertrekken om daar rechtmatig verblijf te kunnen regelen.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De enkele wens om naar Spanje te vertrekken en daar rechtmatig verblijf proberen te verkrijgen, had de minister niet tot een andere afweging hoeven brengen. In de eerste plaats strookt deze wens niet met het feit dat eiser in Nederland een asielaanvraag heeft gedaan. Daarmee heeft hij te kennen gegeven internationale bescherming te willen krijgen in Nederland. Dat dit niet eisers bedoeling was, kan de rechtbank niet volgen. Daarnaast zijn de door eiser overgelegde aanvraagformulieren onvoldoende om te oordelen dat er concreet zicht op afgifte van een Spaanse verblijfstitel bestond. De minister had daarom ook daarin geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel toe te passen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.