In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 20 augustus 2024, staat de maatregel van bewaring van een vreemdeling centraal. Eiser, vertegenwoordigd door mr. W.H.M. Ummels, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 1 augustus 2024 is genomen. De minister heeft eiser in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwist de grondslag van de bewaring en stelt dat hij moet worden overgedragen aan Italië in het kader van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelt dat Nederland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, omdat hij in 2023 een asielverzoek in Nederland heeft ingediend en de minister de verantwoordelijkheid op zich heeft genomen. De rechtbank concludeert dat de minister de bewaring op een juiste grondslag heeft gebaseerd.
Daarnaast voert eiser aan dat er geen rechtsgeldig terugkeerbesluit is opgelegd, omdat hij dit besluit niet heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt echter dat de minister aannemelijk heeft gemaakt dat het terugkeerbesluit is verzonden aan de advocaat van eiser. De rechtbank bevestigt dat de bewaringsrechter niet de inhoudelijke juistheid van het terugkeerbesluit beoordeelt, maar enkel of het besluit als basis voor de maatregel van bewaring kan dienen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn en dat de minister niet had hoeven volstaan met een lichter middel. Eiser's verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en het beroep wordt ongegrond verklaard.