ECLI:NL:RBDHA:2024:13478

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
C/09/659101/ HA ZA 24-12
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overheidsaansprakelijkheid bij inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen tijdens coronapandemie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen [de B.V.] en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De eiseres, [de B.V.], stelt dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door niet adequaat te reageren op haar aanbiedingen van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) en medische hulpmiddelen tijdens de coronapandemie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staat in maart 2020, ten tijde van de coronapandemie, de centrale inkoop van PBM en medische hulpmiddelen heeft overgedragen aan het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH). De eiseres heeft verschillende aanbiedingen gedaan, maar de Staat heeft deze niet in behandeling genomen, wat volgens [de B.V.] in strijd is met de aanbestedingswetgeving en de beginselen van behoorlijk bestuur.

De rechtbank heeft de vordering van [de B.V.] afgewezen, oordelend dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat de Staat, gezien de dwingende spoed van de situatie, gerechtigd was om de aanbestedingsprocedures te verkorten. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat [de B.V.] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een concreet aanbod heeft gedaan dat aanleiding had moeten geven tot onderhandelingen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de Staat niet verplicht was om op alle aanbiedingen te reageren, vooral gezien de grote hoeveelheid aanvragen die binnenkwamen.

De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van de Staat toegewezen, en [de B.V.] is veroordeeld tot betaling van deze kosten. Dit vonnis benadrukt de uitdagingen en juridische overwegingen rondom overheidsaankopen in noodsituaties, zoals de coronapandemie, en de noodzaak voor transparantie en gelijkheid in aanbestedingsprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/659101 / HA ZA 24-12
Vonnis van 21 augustus 2024
in de zaak van
[de B.V.]te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
hierna te noemen: [de B.V.] ,
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID WELZIJN EN SPORT)te Den Haag,
gedaagde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. J.H.C.A. Muller te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 december 2023, met productie 0 tot en met 18;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 6;
- het vonnis van 10 april 2024 waarbij een mondeling behandeling is bevolen;
- de akte van [de B.V.] met productie 19.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 juni 2024. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In december 2019 brak het coronavirus uit. Op 11 maart 2020 verklaarde de Wereldgezondheidsorganisatie de uitbraak van het coronavirus tot pandemie.
2.2.
Door het uitbreken van de pandemie ontstond wereldwijd acute vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen (hierna: PBM) en medische hulpmiddelen. De reguliere toevoerkanalen bleken niet in staat om in de plotseling enorm toegenomen vraag naar deze middelen te voorzien. Omdat er bovendien sprake was van een mondiale schaarste aan PBM en medische hulpmiddelen in de zorg, hebben zorgpartijen begin maart 2020 het ministerie gevraagd te helpen bij de inkoop van deze middelen. Initieel vervulde de Staat de rol van centrale inkoper. Op 23 maart 2020 heeft de Staat de centrale inkoop van PBM en medische hulpmiddelen overgedragen aan het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (hierna: het LCH). Het LCH was een tijdelijk samenwerkingsverband van deskundigen uit ziekenhuizen, academische centra, leveranciers en producenten dat als doel had de inkoop, opslag en distributie van PBM en medische hulpmiddelen centraal en snel te organiseren. Het LCH kocht zowel bij bestaande als nieuwe leveranciers in. Bedrijven die hulpmiddelen wilden aanbieden werden verzocht om aanbiedingen bij het LCH te melden. Aanbiedingen met een potentieel politieke gevoeligheid werden op een VIP-lijst geplaatst en door een apart team behandeld. Dit waren onder andere
leadsdie binnenkwamen via bewindspersonen en Kamerleden, grote bedrijven en bekende Nederlanders. Van de
leadsdie binnenkwamen bij het LCH is anderhalf procent (239
leads) door het VIP-team behandeld.
Bij alle aanbiedingen die binnenkwamen maakte het LCH een eerste selectie op basis van leveringszekerheid, kwaliteit en prijs. Als de aanbieding op die punten voldeed, werd de aanbieding verder bekeken en aan een nader onderzoek door het LCH onderworpen.
2.3.
[de B.V.] is leverancier van PBM en medische hulpmiddelen. Vanaf maart 2020 heeft zij verschillende keren (medewerkers van) de Staat benaderd met (potentiële) aanbiedingen van PBM en medische hulpmiddelen.
2.3.1.
Op 2 maart 2020 is namens [de B.V.] aan [naam 1] (hierna: [naam 1] ), parlementair secretaris van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) per Whatsapp een bericht gestuurd met de vraag of er vanuit Nederland interesse is in een grote hoeveelheid mondkapjes van een Duitse fabrikant. Bij dit bericht waren twee foto’s met technische specificaties gevoegd. [naam 1] heeft hier niet op gereageerd. Vervolgens is namens [de B.V.] op 19 maart 2020 opnieuw een Whatsapp-bericht aan [naam 1] gestuurd. In dit bericht wijst [de B.V.] erop dat zij nog steeds een grote hoeveelheid mondkapjes kan leveren, maar ook thermometers, overalls en testkits. [naam 1] heeft in reactie hierop per Whatsapp-bericht gevraagd om deze aanbieding te sturen naar coronabeschermingsmiddelen@
minvws.nl . [de B.V.] antwoordt hierop dat zij dat al meermaals heeft gedaan.
2.3.2.
Op 15 maart 2020 is namens [de B.V.] via Whatsapp contact opgenomen met [naam 2] , politiek assistent van de minister van Medische Zorg en Sport, met de vraag of er vanuit Nederland nog extra behoefte is aan testkits en mondkapjes, die zij vanuit Amerika zou kunnen leveren. [naam 2] heeft [de B.V.] vervolgens verzocht om haar verhaal met betrekking tot de tekstkits te sturen naar corona
gmt@minvws.nl . Diezelfde dag is namens [de B.V.] een e-mail met als onderwerp ‘propositie hulpmiddelen’ verstuurd naar coronamt@minvws.nl (dus niet: corona
gmt@minvws.nl ) met de volgende inhoud:
Email verwijderd vanwege privacy-redenen
Nadat zij geen reactie ontvangt op deze e-mail, vraagt [de B.V.] de volgende dag per Whatsappbericht aan [naam 2] met wie hij telefonisch contact op kan nemen in verband met een grote hoeveelheid mondkapjes (60 miljoen) en testkits (5 miljoen) waarop zij een eerste afnamerecht heeft. [naam 2] antwoordt hierop niet. Op 18 maart 2020 is namens [de B.V.] via Whatsapp opnieuw aan [naam 2] bericht dat er geen reactie op haar e-mail is gekomen en vraagt zij of het zin heeft om een afspraak te maken om te bespreken wat zij binnen maximaal 24 uur kan leveren. Ook hier antwoordt [naam 2] niet op.
2.3.3.
Op 16 maart 2020 heeft [de B.V.] dezelfde e-mail als weergegeven in 2.3.2 verstuurd naar middelencorona@nfu.nl en op 19 maart 2020 heeft zij deze e-mail verstuurd naar coronabeschermingsmiddelen@vws.nl (dus niet: coronabeschermingsmiddelen@
minvws.nl ).
2.3.4.
Op 21 maart 2020 is namens [de B.V.] via Whatsapp een bericht gestuurd naar [naam 3] , die het bericht heeft doorgestuurd naar het ministerie van VWS.
2.3.5.
Eveneens op 21 maart 2020 heeft [de B.V.] een e-mail gestuurd naar beschermingsmiddelen@rodekruis.nl . Deze e-mail is op 22 maart 2020 doorgestuurd naar middelencorona@nfu.nl . In reactie op deze (doorgestuurde) e-mail antwoordt de Landelijke Noodlevering Hulpmiddelen op 23 maart 2020 als volgt:
“Dank voor uw email en inspanningen tot zover.
Op dit moment zijn de prioritieten gesteld ten behoeve van snelheid en beschikbaarheid binnen zéér korte termijn (dagen). Dat betekent dat momenteel primair wordt gezocht naar fysieke en persoonlijk controleerbare voorraden die zich binnen Noordwest Europa bevinden.
Hebt u deze, dan verzoeken wij u ons zo spoedig mogelijk de specificaties daarvan toe te zenden.
Pas in tweede instantie zal worden gekeken naar eventuele beschikbaarheden buiten Europa, voor behoeften op langere termijn.”
[de B.V.] wordt gevraagd om via een direct antwoord op deze e-mail haar bedrijfs- en contactgegevens, afbeeldingen van producten en verpakkingen, CE-certificaten en kwaliteitsdocumenten, informatie over de hoeveelheden en de locaties van de goederen en een duidelijke prijsstelling en betalingsvoorwaarden toe te sturen.
2.3.6.
Op 26 maart 2020 stuurt [naam 4] van het ministerie van VWS aan [de B.V.] een bericht met de volgende inhoud:
“Dank voor uw bericht. Op basis van de meegestuurde foto’s kan ik niet beoordelen welke modellen en welke fabrikant het betreft. Daarnaast mis ik informatie over op welk moment en voor welke prijs deze gebruiksklaar kunnen worden afgeleverd.
Bijgevoegd treft u de specificaties van de apparatuur die wij zoeken (…)”
[de B.V.] heeft de gevraagde informatie niet toegestuurd.
2.3.7.
Eveneens op 26 maart 2020 heeft [de B.V.] een aantal bestanden gestuurd naar [naam 5] (hierna: [naam 5] ), destijds directiesecretaris van de directie geneesmiddelen en medische technologie bij het ministerie van VWS. In het begeleidende bericht schrijft [de B.V.] het volgende:
“Hierbij gaat ons huidige aanbod. Voor verder overleg of het beantwoorden van de vraag ben ik dag en nacht bereikbaar.
Zoals opgemerkt en besproken met [naam 3] willen wij onze productielijnen aan de overheid graag tegen inkoopprijzen aanbieden. Op de overheidsbehoefte voor de veiligheid van het land willen wij niet verdienen. Wel vraag ik je vriendelijk dit aanbod vertrouwelijk te behandelen, omdat wij van (commerciële) derden uiteraard wel een commissie verlangen.
Mocht er behoefte zijn aan partijen 3M maskers dan hebben wij uit ons netwerk verschillende allocaties uit verschillende landen die wij binnen 24-48 in Nederland geleverd kunnen helpen met eventueel hulp van de luchtmacht capaciteit.”
Op 28 maart 2020 is namens [de B.V.] naar aanleiding van deze mail via Whatsapp aan [naam 5] gevraagd of zij nog iets kan betekenen in mondkapjes. [naam 5] laat [de B.V.] vervolgens weten dat zij de aanbieding van [de B.V.] nog dezelfde dag heeft doorgestuurd naar het LCH.
2.3.8.
Op 7 april 2020 heeft [de B.V.] telefonisch contact gehad met [naam 6] , destijds werkzaam bij het LCH. In de e-mail die [naam 6] naar aanleiding van dat gesprek stuurt, maakt hij duidelijk dat op korte termijn behoefte is aan isolatiejassen en/of -schorten. Hij noemt de benodigde aantallen en de prijsindicatie en stuurt de technische specificatie mee. [de B.V.] bericht [naam 6] vervolgens dat zij navraag gaat doen bij haar leveranciers en vraagt of er ook behoefte is aan een bepaald type mondkapjes. In reactie hierop antwoordt [naam 6] dat er geen behoefte is aan die mondkapjes, omdat er op dat moment voldoende in nota staat. Op 9 april 2020 stuurt [de B.V.] [naam 6] een e-mail (met bijlage) met de volgende inhoud:
“Hierbij gaat nogmaals de eerder gedane aanbieding met betrekking tot o.a. de FFP2/N95 en 3 SPLY mondkapjes, alsook de isolatiejassen/schorten. Ook zijn de aanwezige certificaten en technische specificaties toegevoegd. Het gewenste aantal van 250.000 per week kan blijkens de aanbieding ruimschoots worden gehaald, en zelfs mee. Datzelfde geldt voor de verschillende soorten mondkapjes (ca. 300.000 stuks per 2 dagen). Na bestudering van de ontvangen technische vereisten meen ik dat deze fabrikant dus ook aan de technische vereisten voldoet.
Al deze producten zijn afkomstig van de fabrikant in Oekraïne. Snelle levering is uiteraard mogelijke, temeer er een redelijke voorraad aanwezig is in Polen en Duitsland. Nu ook de prijsindicatie geen probleem lijkt te zijn hoop ik op je spoedige reactie, zodat wij het tekort kunnen invullen. Dat geldt natuurlijk ook nog steeds voor de verschillende soorten mondkapjes. (…)”
2.4.
Op 13 juni 2021 heeft [de B.V.] de Staat aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade als gevolg van – kort gezegd – het niet reageren op de door haar gedane proposities. De Staat heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
[de B.V.] vordert dat de rechtbank (i) voor recht verklaard dat de Staat ter zake de feiten en omstandigheden genoemd in de dagvaarding onrechtmatig jegens [de B.V.] heeft gehandeld en (ii) de Staat veroordeelt de als gevolg daarvan door [de B.V.] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente, te vergoeden, kosten rechtens.
3.2.
Aan deze vordering legt [de B.V.] – kort samengevat – ten grondslag dat de Staat bij de inkoop van PBM en medische hulpmiddelen in strijd heeft gehandeld met de aanbestedingswetgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en daarmee onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld.
3.3.
De Staat stelt zich allereerst op het standpunt dat de dagvaarding nietig is. Hij meent daarnaast dat [de B.V.] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen, althans dat die vorderingen moeten worden afgewezen en dat [de B.V.] moet worden veroordeeld in de proceskosten.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Formele verweren van de Staat
4.1.
De Staat beroept zich op nietigheid van de dagvaarding. Hij stelt dat de dagvaarding niet voldoet aan artikel 111 lid 2 onder d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat de dagvaarding geen duidelijke eis bevat. De rechtbank volgt de Staat daarin niet. Uit de inhoud van de conclusie van antwoord leidt de rechtbank af dat het voor de Staat voldoende duidelijk is waartegen hij verweer heeft te voeren. Om die reden gaat de rechtbank ook niet mee met het betoog van de Staat dat sprake is van schending van de substantiëringsplicht (artikel 111 lid 3 Rv), omdat – kort gezegd – een deugdelijke en begrijpelijke onderbouwing van de vordering ontbreekt. Nietigverklaring van de dagvaarding blijft daarom achterwege en de rechtbank zal de vordering van [de B.V.] ook niet met toepassing van artikel 21 Rv afwijzen.
Heeft de Staat onrechtmatig gehandeld?
4.2.
Of de vordering van [de B.V.] op inhoudelijke gronden toewijsbaar is, zal hierna worden beoordeeld. Het komt daarbij aan op de beantwoording van de vraag of de Staat onrechtmatig tegenover [de B.V.] heeft gehandeld. Volgens [de B.V.] is dat het geval, omdat de Staat (i) in strijd met de aanbestedingswetgeving heeft gehandeld en (ii) in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. De Staat betwist dat.
(i)
Handelen in strijd met aanbestedingswetgeving
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Staat bij de inkoop van PBM en medische hulpmiddelen in beginsel gehouden was de aankoopprocedures te volgen zoals deze zijn vastgelegd in deel 2 van de Aanbestedingswet 2012. De Staat heeft in dit geval de onderhandelingsprocedure zonder aankondiging toegepast. Uit artikel 2.32 aanhef en onder c van de Aanbestedingswet 2012 volgt dat dit onder meer mogelijk is indien de termijnen van de openbare procedure, de niet-openbare procedure of de mededingingsprocedure met onderhandeling wegens dwingende spoed niet in acht kunnen worden genomen als gevolg van gebeurtenissen die door de aanbestedende dienst niet konden worden voorzien en niet aan de aanbestedende dienst zijn te wijten.
4.4.
De stellingen van [de B.V.] komen erop neer dat de Staat niet heeft aangetoond dat bij de inkoop van PBM en medische hulpmiddelen steeds deze spoedprocedure in plaats van een reguliere procedure [1] , al dan niet met verkorte termijnen, kon worden toegepast. [de B.V.] wijst erop dat uit de Aanbestedingsrichtlijn volgt dat deze spoedprocedure alleen aan de orde is in buitengewone gevallen en voor zover strikt noodzakelijk en dat per opdracht moet worden beoordeeld of dat zo is. Ook geldt dat een spoedprocedure niet langer mag duren dan een reguliere procedure. Bewijs dat aan al deze voorwaarden is voldaan heeft de Staat niet geleverd, aldus [de B.V.] .
4.5.
Dat [de B.V.] zich voor het eerst in deze procedure erop heeft beroepen dat de Staat in strijd met de aanbestedingswetgeving heeft gehandeld leidt, anders dan de Staat tijdens de zitting heeft betoogd, niet tot rechtsverwerking. Voor het kunnen aannemen van rechtsverwerking is vereist dat de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze waardoor het naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar is dat hij vervolgens zijn recht of bevoegdheid alsnog inroept. Enkel tijdsverloop is daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt. [2] Dergelijke bijzondere omstandigheden heeft de Staat niet gesteld. Dat [de B.V.] in 2020 heeft geprobeerd om, net als vele andere leveranciers, (al dan niet) buiten de aanbestedingsregelgeving om een overeenkomst met de Staat te sluiten, betekent niet dat zij zich er in deze procedure niet meer op kan beroepen dat de Staat die aanbestedingsregelgeving in acht had moeten nemen bij de inkoop van PBM en medische hulpmiddelen.
4.6.
Bij de beoordeling van het beroep van [de B.V.] op het niet volgen van de aanbestedingsregelgeving wordt voorop gesteld dat dat de Staat de coronapandemie en de als gevolg daarvan ontstane behoefte aan PBM en medische hulpmiddelen niet kon voorzien. Dat is op 1 april 2020 ook door de Europese Commissie vastgesteld in de door haar opgestelde richtsnoeren die zien op de toepassing van de aanbestedingsregelgeving [3] en staat in deze procedure ook niet ter discussie.
4.7.
Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank ook geen aanleiding om eraan te twijfelen dat (in ieder geval) in de eerste maanden van de coronapandemie – de maanden waarin [de B.V.] haar aanbiedingen heeft gedaan – bij de inkoop van PBM en medische hulpmiddelen sprake was van dwingende spoed die de keuze van de Staat voor het toepassen van de in artikel 2.32 Aanbestedingswet 2012 opgenomen procedure rechtvaardigde. Beide partijen refereren in hun stukken aan de plotselinge toegenomen wereldwijde vraag naar op korte termijn beschikbare PBM en medische hulpmiddelen en de als gevolg daarvan ontstane tekorten die de hulp van de Staat bij de inkoop van deze middelen noodzakelijk maakte. In de eerder genoemde richtsnoeren heeft de Europese Commissie een overzicht gegeven van de mogelijkheden die de aanbestedingsregelgeving overheidsinkopers biedt om zo snel als mogelijk de benodigde middelen te verwerven, waaronder de procedure van gunning door onderhandelingen zonder bekendmaking (de procedure van artikel 2.32 Aanbestedingswet 2012). De Commissie benadrukt dat de procedure vanwege het ontbreken van transparantie slechts in uitzonderlijke gevallen mag worden toegepast, maar erkent tegelijkertijd met zoveel woorden dat daarvan in de op dat moment bestaande situatie veelal sprake zal zijn. [4]
4.8.
Volgens [de B.V.] heeft het plaatsten van opdrachten met toepassing van de spoedprocedure langer geduurd dan het zou duren met toepassing van een (versnelde) reguliere procedure en kon de Staat daarom geen beroep doen op de in artikel 2.32 Aanbestedingswet 2012 opgenomen uitzondering. De rechtbank acht de verwijzing naar het tijdsverloop van de deal die de Staat heeft gesloten met Relief Goods Alliance B.V. (RGA) met betrekking tot de aankoop van mondkapjes echter onvoldoende om die conclusie te kunnen trekken, gelet op de omstandigheden van destijds waarin de Staat niet alleen met RGA maar ook met andere leveranciers heeft onderhandeld en overeenkomsten voor de aankoop van mondkapjes heeft gesloten. Ook het feit dat er gedurende een periode van bijna vier maanden een VIP-lijst heeft bestaan rechtvaardigt die conclusie niet. Daarmee is immers nog niet gezegd dat de behandeling van de
leadsop die lijst langer duurde dan bij toepassing van een reguliere procedure.
4.9.
[de B.V.] heeft er ook op gewezen dat uit de e-mail van [naam 6] van 9 april 2020 en ook uit andere stukken naar voren komt dat er op enig moment van bepaalde PBM genoeg voorraad was, zodat de Staat ook om die reden niet in alle gevallen de spoedprocedure kon toepassen. Ook hierin kan [de B.V.] naar het oordeel van de rechtbank niet worden gevolgd. Zoals ook door de Staat is benadrukt, was destijds sprake van zeer onvoorspelbare omstandigheden, waardoor de (toekomstige) behoefte aan PBM en medische hulpmiddelen niet goed kon worden bepaald. Ook als op een bepaald moment de inschatting was dat van bepaalde middelen voldoende voorraad was, kon dat niet veel later toch weer anders zijn. Het is dus maar de vraag of er op de betreffende momenten daadwerkelijk genoeg voorraad was. De door [de B.V.] aangehaalde mededelingen bieden daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Dat in de periode waarin [de B.V.] aanbiedingen heeft gedaan sprake is geweest van een situatie waarin een transparante aanbestedingsprocedure had kunnen worden gevolgd, is dan ook niet komen vast te staan.
4.10.
Aldus kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat in de betreffende periode steeds sprake was van dwingende spoed. Dat die dwingende spoed het gevolg was van de niet voor de Staat voorzienbare coronapandemie is op zichzelf niet door [de B.V.] bestreden.
4.11.
Ten overvloede merkte de rechtbank op dat zelfs als zou moeten worden geconcludeerd dat de Staat bij de aankoop van mondkapjes een reguliere aanbestedingsprocedure had moeten volgen, dat niet kan leiden tot toewijzing van de vordering. [de B.V.] heeft de mogelijkheid van schade als gevolg van het onrechtmatig handelen onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dat zij een voldoende concreet aanbod aan de Staat heeft gedaan op basis waarvan zij bij toepassing van de reguliere procedure mogelijk in aanmerking zou zijn gekomen voor de opdracht, is onvoldoende gebleken.
4.12.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de Staat bij de inkoop van PBM en medische hulpmiddelen niet in strijd met de aanbestedingswetgeving heeft gehandeld, althans dat onvoldoende aannemelijk is dat [de B.V.] door dergelijk handelen van de Staat schade heeft geleden.
(ii)
Handelen in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.13.
[de B.V.] stelt dat de Staat in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, door de aanbestedingswetgeving niet (correct) na te leven en door niet met haar in onderhandeling te treden en geen overeenkomst met haar aan te gaan.
4.14.
De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat niet is vast komen te staan dat de Staat de aanbestedingswetgeving niet (correct) heeft nageleefd. Daarmee kan die stelling van [de B.V.] niet bijdragen aan de conclusie dat de Staat algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Aldus resteert de vraag of de Staat door niet met [de B.V.] te onderhandelen en te contracteren in strijd heeft gehandeld met – zo begrijpt de rechtbank – het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en licht dat antwoord hierna toe.
4.15.
[de B.V.] heeft net als andere leveranciers de mogelijkheid gehad om aan de Staat een aanbod te doen voor de levering van PBM en medische hulpmiddelen en zij is daartoe door de Staat ook uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld. Niet gesteld of gebleken is dat [de B.V.] een voldoende concreet aanbod heeft gedaan dat voor de Staat aanleiding had moeten zijn om (in ieder geval) met haar in onderhandeling te treden. Een deel van de berichten is door [de B.V.] naar een verkeerd e-mailadres gestuurd (zie hiervoor onder 2.3.2 en 2.3.3). De overige berichten van [de B.V.] bevatten vrijwel allemaal slechts een vrij algemene mededeling over het voorhanden hebben van PBM en/of medische hulpmiddelen. [de B.V.] heeft nagelaten om (adequaat) te reageren op de verzoeken van de Staat om nadere informatie hierover. Wanneer daarnaast in aanmerking wordt genomen dat de Staat in de periode dagelijks een groot aantal berichten met aanbiedingen van PBM [5] en medische hulpmiddelen kreeg en snel moest worden geacteerd om tekorten te voorkomen, kan de Staat niet worden verweten dat hij niet met [de B.V.] (maar wel met andere leveranciers) in onderhandeling is getreden.
4.16.
Het e-mailbericht van 9 april 2020 kan wellicht wel worden gezien als een (voldoende) gespecifieerd aanbod, maar daarvoor geldt dat het niet opvolgen van die e-mail, waarvan de Staat overigens de ontvangst betwist, in dit verband niet aan de Staat kan worden tegengeworpen. Daargelaten dat de Staat niet zonder meer gehouden was om op iedere e-mail te reageren, is de rechtbank met de Staat van oordeel dat op basis van het eerdere (telefonisch) contact van [de B.V.] mocht worden verwacht dat zij contact op zou nemen met [naam 6] toen een reactie uitbleef. Nu [de B.V.] dat niet heeft gedaan, kan het door de Staat niet reageren op de e-mail van 9 april 2020 niet zonder meer worden gekwalificeerd als handelen in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, of anderszins als onrechtmatig.
4.17.
De rechtbank acht het enkele feit dat de Staat, althans het LCH,
leadsdie via bepaalde personen of organisaties binnenkwamen op een VIP-lijst plaatste, onvoldoende om te oordelen dat de Staat het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Uit het door [de B.V.] overgelegde rapport onderzoeksverslag van Deloitte [6] kan worden afgeleid dat het verschil in behandeling van VIP-
leadsen ‘gewone’ aanbiedingen vooral zag op de wijze waarop contact met de aanbieder werd onderhouden. Zo werd bij ontvangst van een aanbieding van een VIP steeds telefonisch contact opgenomen. Zoals de Staat terecht heeft opgemerkt, is echter ook met [de B.V.] telefonisch contact opgenomen naar aanleiding van (één van de) door haar gestuurde e-mails. [de B.V.] is toen gevraagd om nadere gegevens toe te sturen teneinde de deugdelijkheid van haar aanbod te kunnen beoordelen. Niet gesteld of gebleken dat VIP’s dergelijke informatie niet hoefde te verstrekken of dat met hen (veel) sneller een overeenkomst werd gesloten. De Staat heeft er in dit verband op gewezen dat slechts 13 van de 239 VIP-
leadshebben geresulteerd in een overeenkomst. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat de behandeling van (de aanbiedingen van) [de B.V.] zodanig verschilde van de behandeling van (de
leadsvan) VIP’s dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel.
Conclusie
4.18.
Uit het voorgaande volgt dat de Staat naar het oordeel van de rechtbank niet onrechtmatig tegenover [de B.V.] heeft gehandeld. De vordering van [de B.V.] zal dan ook worden afgewezen.
4.19.
[de B.V.] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
2.082,00
4.20.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [de B.V.] af,
5.2.
veroordeelt [de B.V.] in de proceskosten van de Staat van € 2.082,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [de B.V.] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [de B.V.] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door (dhr.) mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.
type: 2341

Voetnoten

1.De openbare en/of niet-openbare procedure.
2.Vgl. onder meer HR 11 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2574.
3.Mededeling van de Commissie - Richtsnoeren van de Europese Commissie betreffende het gebruik van het kader voor overheidsopdrachten in de door de Covid‐19-crisis veroorzaakte noodsituatie (2020/C 108 I/01), par. 2.3.1.
4.Idem, par 2.3.2
5.In de PowerPointpresentatie die ten behoeve van de technische briefing over het LCH op 30 april 2020 is gemaakt, staat dat per minuut vier mailtjes met aanbiedingen binnenkomen (productie 1 bij het verweerschrift voorlopig getuigenverhoor van de Staat in eerste aanleg (productie 6 bij de conclusie van antwoord).
6.Ministerie van VWS, Onderzoek inkoop PBM, (Deel)verslag van handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V., 5 september 2022 (productie 0 bij de dagvaarding).