ECLI:NL:RBDHA:2024:13435

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.15931
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke verzoek om verblijf als familie- of gezinslid

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een verblijfsvergunning regulier heeft aangevraagd met als doel verblijf als familie- of gezinslid bij [A]. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 12 maart 2024 afgewezen, waarna verzoekster bezwaar heeft gemaakt en de voorzieningenrechter heeft verzocht om een voorlopige voorziening. Verzoekster is vrijgesteld van griffierecht wegens betalingsonmacht en partijen hebben toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen.

De voorzieningenrechter oordeelt op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat, gezien de onverwijlde spoed en de betrokken belangen, een voorlopige voorziening noodzakelijk is. Verzoekster verzoekt om haar uitzetting achterwege te laten tot vier weken na de beslissing op bezwaar. De minister heeft in een brief van 11 juli 2024 aangegeven zich niet te verzetten tegen dit verzoek, wat leidt tot rechtmatig verblijf voor verzoekster.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en verbiedt de uitzetting van verzoekster tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 875,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 25 juli 2024. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.15931
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , V-nummer: [V-nummer] , verzoekster

mede voor haar minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
(gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij), en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. P. Jans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij
[A] ’.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 12 maart 2024 afgewezen. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verzoekster is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
1.3.
Partijen hebben de voorzieningenrechter toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan - onder meer - indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Eiseres heeft verzocht om als voorlopige voorziening te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
4. De minister heeft in een brief van 11 juli 2024 laten weten dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening totdat op het bezwaar is beslist, waardoor rechtmatig verblijf ontstaat.
5. Aangezien partijen het er over eens zijn dat van uitzetting van verzoekster behoort te worden afgezien en gelet op de termijn voor het indienen van beroep, wijst de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toe en verbiedt de uitzetting van verzoekster tot vier weken nadat de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt.
6. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De minister moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift). Dat punt heeft een waarde van € 875,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 875,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
-schorst het primaire besluit en verbiedt de minister verzoekster uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt;
-veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 juli 2024

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.