ECLI:NL:RBDHA:2024:13433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.4557
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan op het verzet van een opposante, die van Pakistaanse nationaliteit is, tegen een eerdere uitspraak van 7 juni 2024. De opposante had op 7 februari 2024 beroep ingesteld omdat er niet tijdig was beslist op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid. De rechtbank verklaarde het beroep op 7 juni 2024 niet-ontvankelijk, omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was voldaan. Hiertegen heeft de opposante verzet ingesteld.

De rechtbank heeft het verzet zonder zitting beoordeeld op basis van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat de opposante het griffierecht wel degelijk tijdig had voldaan, omdat zij abusievelijk een termijn van vier weken had gekregen in plaats van de gebruikelijke twee weken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het voldoen van het griffierecht eindigde op 21 juni 2024 en dat de opposante het griffierecht op 7 juni 2024 had voldaan.

De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak van 7 juni 2024 ten onrechte was gedaan, omdat het beroep niet-ontvankelijk was verklaard zonder dat daar buiten redelijke twijfel sprake van was. Het verzet is gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek naar de aanvraag wordt hervat. Tevens is de minister van Asiel en Migratie veroordeeld in de proceskosten van de opposante, vastgesteld op € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4555 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam], opposante, [1]
geboren op [geboortedatum],
van Pakistaanse nationaliteit,
v-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,geopposeerde.

Inleiding

Opposante heeft op 7 februari 2024 beroep ingediend vanwege het niet tijdig beslissen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis. Bij uitspraak van 7 juni 2024 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank was van oordeel dat het griffierecht niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn was voldaan. Dit zou hebben geleid tot een niet-ontvankelijk beroep volgens artikel 8:41, zesde lid, van de Awb.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittingsuitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij het griffierecht wel tijdig heeft voldaan en dat het beroep daarom wel ontvankelijk is.
4. Uit de bij het verzetschrift gevoegde stukken blijkt dat de rechtbank op 24 mei 2024 opposante een nota heeft gestuurd voor het betalen van het griffierecht. In de nota is opposante per abuis een termijn van vier weken in plaats van twee weken gegeven om het griffierecht te voldoen. Omdat de rechtbank opposante abusievelijk een termijn van vier weken heeft gegeven, eindigde de termijn voor het voldoen van het griffierecht op 21 juni 2024. Daarnaast volgt uit de voorhanden gegevens dat opposante het griffierecht heeft voldaan op 7 juni 2024. Dit betekent dat opposante het griffierecht heeft voldaan binnen de door de rechtbank gestelde termijn. De verzetsgrond slaagt.
5. Uit de beoordeling van het verzet volgt dat de rechtbank in de uitspraak van 7 juni 2024 ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was. Het verzet is kennelijk gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 7 juni 2024 vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.
6. De rechtbank veroordeelt geopposeerde in de door opposante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (0,5 punt voor het indienen van een verzetschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt geopposeerde in de proceskosten van opposante tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met opposante wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.