ECLI:NL:RBDHA:2024:13419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.26201
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Turkse nationaliteit met vrees voor vervolging op basis van geloofsovertuiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan in een asielzaak. Eiser, een man van Turkse nationaliteit, heeft op 10 september 2022 asiel aangevraagd in Nederland. Hij heeft aangevoerd dat hij als atheïst, voorheen aleviet, in Turkije ernstige discriminatie en mishandeling heeft ondervonden, met name door een collega en diens familie. Eiser vreest bij terugkeer naar Turkije voor vervolging door deze familie en stelt dat de situatie voor hem in Turkije onhoudbaar is geworden. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de asielaanvraag op 24 juni 2024 heeft afgewezen, omdat er geen gegronde vrees voor vervolging zou zijn. Eiser heeft zijn zienswijze herhaald en betoogd dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn situatie als atheïst en de discriminatie die hij heeft ervaren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde vrees voor vervolging heeft. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag als ongegrond verklaard en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26201

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.L.J.M. Wilhelmus),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Bij besluit van 24 juni 2024 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser is geboren op [geboortedag] 1983 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser heeft op 10 september 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij voorheen aleviet en nu atheïst is. Eiser heeft als gevolg daarvan problemen ondervonden. Eiser is in 2016 in zijn geboorteplaats ernstig mishandeld door een collega en diens familie. Hij vreest bij terugkeer voor deze familie. Om die reden is hij vertrokken naar Istanbul. Ook in Istanbul heeft hij ernstige discriminatie ervaren omdat hij atheïst is. Eiser werd daarom anders behandeld. Hij kreeg minder betaald, moest veel overwerken en werd ontslagen als hij daarover klaagde. Dit herhaalde zich bij nieuwe werkgevers. Volgens eiser is de situatie voor hem in Turkije onhoudbaar geworden.
Het bestreden besluit
5. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen. [1] Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Ook gelooft verweerder dat eiser een atheïst is van alevitische komaf en dat hij als gevolg daarvan problemen heeft ondervonden. Volgens verweerder volgt daaruit echter niet dat eiser gegronde vrees heeft voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag bij terugkeer naar Turkije.
6. Eiser voert daartegen aan dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Eiser verzoekt allereerst om zijn zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. Verweerder heeft in het bestreden besluit onvoldoende betrokken dat eiser atheïst is. Eiser is ernstig mishandeld door een collega en diens familie en hij kan dan ook niet meer terug naar zijn geboorteplaats. Ook in Istanbul werd hem het leven onmogelijk gemaakt omdat hij atheïst is. In Turkije wordt het niet geaccepteerd dat je ongelovig bent. Eiser kan geen bescherming inroepen van de autoriteiten in Turkije. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar een brief van Vluchtelingenwerk van 10 juli 2024 over de positie van atheïsten in Turkije en paragraaf 54 en 55 van het UNHCR Handboek. [2] Daarnaast blijkt uit de verschillende werkoverzichten dat hij in Turkije steeds overal kort heeft gewerkt en er regelmatig geen pensioenpremies voor hem zijn afgedragen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Voor zover eiser heeft verzocht om de inhoud van de zienswijze als herhaald en ingelast in de gronden van beroep te beschouwen, honoreert de rechtbank dat verzoek niet voor zover eiser niet concreet heeft aangegeven met welke punten uit de zienswijze verweerder onjuist dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden.
8. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij gegronde vrees voor vervolging heeft. Verweerder heeft in dat verband kunnen overwegen dat niet is gebleken dat eiser als gevolg van de door hem ondervonden discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Uit de informatie van Vluchtelingenwerk waarnaar eiser heeft verwezen, volgt weliswaar dat atheïsten te maken kunnen krijgen met discriminatie in maatschappelijke en professionele zin vanwege hun geloofsovertuiging, echter niet zodanig dat sprake is van een daad van vervolging. Verweerder wijst er terecht op dat eiser toegang had tot de arbeidsmarkt, onderwijs, medische voorzieningen en primaire levensbehoeften kon vervullen. Dat eiser regelmatig van werkgever heeft moeten veranderen, is onvoldoende en daaruit blijkt niet dat eiser gegronde vrees voor vervolging heeft. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Istanbul geen werk kan vinden bij werkgevers en bedrijven die meer seculier georiënteerd zijn en geen problemen hebben met atheïsten. Het beroep van eiser op het UNHCR Handboek leidt niet tot een ander oordeel. Hieruit volgt ook dat niet alle personen die een minder gunstige behandeling krijgen slachtoffer zijn van vervolging. Daarvan is alleen onder bepaalde omstandigheden sprake. Dat iemand vreest te worden vervolgd is een factor die kan meewegen, maar is op zichzelf onvoldoende.
9. Verweerder heeft verder kunnen overwegen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij nog te vrezen heeft voor zijn ex-collega en diens familie. Verweerder wijst er terecht op dat eiser na 2016 met hen geen problemen meer heeft ondervonden. Ook heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op het behoorlijke tijdsverloop sinds 2016, niet aannemelijk is dat zij eiser nog zoeken in Istanbul of elders in Turkije. Eiser heeft bovendien verklaard dat zijn ex-collega hem in Istanbul niet kan vinden. Verweerder heeft tot slot aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij zich in Istanbul kan vestigen en zodoende niet hoeft te vrezen voor vervolging in zijn geboortedorp.

Conclusie en gevolgen

10. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 augustus 2023 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 200 (Vw).
2.Handbook on Procedures and Criteria for Determining Refugee Status under the 1951 Convention and the 1967 Protocol relating to the Status of Refugees.